Artikelindex

Tradities

De Westkappelse cultuur heeft relatief veel tradities behouden, die in meer of mindere mate hoog worden gehouden.

Klik op één van bovenstaande aspecten van de Westkappelse traditie voor meer informatie.

 

Artikelen geactualiseerd 22 september 2017

Aanvulling: 10 februari 2021

"Ik moe varre kunne kieke ...."


Traditie top-10

Naar aanleiding van in 2009 uitgebrachte ranglijst van de belangrijkste Nederlandse tradities (o.a. Sinterklaas, de kerstboom en oliebollen met oud en nieuw) is destijds in het Polderhuisblad een artikel verschenen van Jan Kaland, waarin hij de volgende top-10 van Westkappelse tradities beschrijft. 


1. Dialect
Bovenaan de hitlijst staat zeker en vast het dialect, de taal die veel Westkappelaars nog dagelijks spreken. Het Wasschappels is een soort Zeeuws, maar dan anders, met zijn afwijkende idioom, een eigen woordenschat, de aparte uitdrukkingen, de tongval en de bijzondere betekenissen die woorden en zegswijzen kunnen hebben. Altijd en voor iedereen herkenbaar, voor velen onverstaanbaar.
Anno 2009 is onze taal nog ons belangrijkste cultuurbezit, maar vroeg of laat is het verdwenen. Wordt het niet eens tijd om onze dialectkenmerken te gaan vastleggen?

2. D'n diek
Veel van de gewoonten en gebruiken die samenhingen met de dijk en het dijkwerk zijn uitgestorven of overbodig geworden. Gelukkig is alles in woord, beeld en spullen nog te zien in ons Polderhuis. En nog steeds hangt de Westkappelse leefwijze voor een belangrijk deel samen met wat in waterstaats­kringen wel “de gouden dijk” heette. De dijk verschaft Westkapelle en de inwoners hun identiteit, hun raison d’être, zou je haast zeggen. Wie voelt zich niet verbonden met het dijkwerk, wie is niet gefascineerd door de scheepsrampen. Welke inwoner of toerist, wordt niet naar de dijk getrokken, bie een zachtjes ruusend zêêtje en ook als de stormwind loeit en brult? De paalhoofden bepalen het aanzicht van de dijk en die zijn zelfs uitgeroepen tot cultuurhistorische parels. Dat kan niet verhinderen dat er steeds krachten blijven werken om van de paalhoofden af te komen. Mijn overoudoom Bram Caland zou zich in zijn graf omdraaien bij zoveel onbenul.
En niet voor ’t een of ’t ander, maar waarom varen altijd maar weer de schepen aan Westkapelle voorbij en loopt er nooit eens meer eentje ouderwets op de dijk?

3. Klederdracht
Er zijn niet veel mensen meer die nog op d’r boers zijn. Maar iedereen kent en herkent de streekdracht. Bovendien zijn er veel mensen die voor bijzondere gelegenheden een oud kostuum in de kast hebben hangen. Daarom is het (nog) een levende traditie, die mede bepalend is voor hoe we Westkapelle zien en die thuishoort in de traditie-top-drie.

4. Kermis
1.Zouden wij geen kermis hou’en, meisjes en getrouwde vrouwen. In Westkapelle een retorische vraag, die het belang van onze kermistraditie illustreert. Aan wat er allemaal al over de kermis is gezegd en geschreven ga ik hier niet veel toevoegen. Het is met alles wat er bij hoort een traditie met wortels in een diep verleden en ook  één die het meest tot de verbeelding spreekt. Er zijn om uiteenlopende redenen ook ware kermishaters en dat hoort ook bij de traditie. Voor iedereen de kermis een mijlpaal in het jaar. Nieuwe aardappelen smaken niet als het nog geen kermis is. Voor de een begint met de kermis de zomer, voor een ander de winter.

5. Strandjutten
Vorig jaar kwam er voor het eerst sinds jaren weer een berg planken aan. Erg druk heeft de gemeentelijk strandvonder het er, naar verluidt, niet mee gehad. Strandjutters, ze bleken er dus nog te zijn. Voor een echte zeekanter gaat jutten trouwens veel verder dan alleen het langs de vloedlijn verzamelen van “zêêdricht”. Alles wat de zee biedt, is van onze gading. Vooral als je het kunt eten. Alle soorten vis, krabben, kreeften, kreukels, mossels, garnalen, wulpen, we weten er wel weg mee. Daar hebben we heel wat schaafwonden en ontbering en soms ook een nat pak voor over. We zijn er ook consequent in. De verbijstering en walging van de collega’s van die Westkappelaar waren niet gering, toen hij in de bedrijfskantine op traditionele en ambachtelijke wijze een tôôgkrabbe ontleedde en verslond, natuurlijk inclusief het groene uit de schuute. Dat hadden ze daar toch maar liever niet.

6. Zing maar mee
Aawerwesse heten ze, die liedjes die we bij alle groepsbijeenkomsten in een euforische stemming met z’n allen aanheffen en vijftien coupletten lang uit het hoofd kennen. Over deze volksliedjes bestaat al een uitgebreide literatuur dus ik hoef er hier niet uitgebreid op in te gaan. Maar Westkapellaars, waar zouden ze zijn zonder zang. We zingen dus we zijn, om het maar eens pseudo-filosofisch te zeggen en tegelijkertijd alle twijfel aan onze identiteit weg te nemen.

7. Bijnamen
Bijnamen zijn niet exclusief voor Westkapelle. Ieder dorp met veel eendere familienamen heeft zo’n traditie. Maar de ene bijnaam is de andere niet. Zoals Heineken’s bier anders is dan Amstel, zo zit er ook verschil tussen de Westkappelse bijnamen met die van andere plaatsen. Je proeft het niet maar ’t is er wel.
De mooiste bijnamen zijn die, waar geen voornaam of een lidwoord aan toegevoegd wordt en die nergens op slaan. Majesteit, Noes, Taaisen, Popte, Piston, Puutebêên, Tjol, Kuute, Spekkoeke, als je ze achter elkaar opzegt, klinken ze eerst als de presentielijst van Bordewijks Bint, later als een gedicht van Jules Deelder.

8. Glinten en rode daken
“Een oude wereld is voorbijgegaan – neen, niet helemaal, want daar ligt de sterkste aller dijken, en in de beschutting daarvan het oude dorp, waar iedereen, die er vandaan komt, altijd bij zal blijven horen, zolang de drie molens zullen draaien en zolang de vuurtoren, die er voor eeuwig staat, staan zal. “ Sinds deze overpeinzing van Jons Viruly is er nog veel meer van zijn oude wereld weggevaagd. Ja, de toren staat er nog maar van de drie molens is er maar één over en het dorp is totaal veranderd. Zo zeer veranderd dat mensen die in het oude dorp waren opgegroeid zich de eerste jaren ontheemd voelden. Maar de toren en die ene molen bepalen nog wel steeds het beeld en het is wel bijzonder en ook wel een prestatie dat na de complete herbouw ons dorp in zijn bouwwijze en verschijning een eigen, direct herkenbare uitstraling en sfeer heeft behouden. Zeg Westkapelle en zie een zee van rode daken, de glinten en de toren.
9. Verenigingsleven en sociale activiteiten
In ons dorpje bij de zee is altijd wat te doen, dit dankzij de talloze verenigingen, comités en informele groepjes, die bezig zijn met sportieve, sociale en artistieke activiteiten. Verenigingen zijn iets van de hele Nederlandse cultuur maar Westkapelle heeft toch wel een sociaal-culturele leven als geen ander. Het hele jaar staat bol van allerlei activiteiten en optredens en iedereen is wel ergens actief als vrijwilliger. Het is waar, sommige verenigingen hebben het moeilijk door de vergrijzing en andere maatschappelijke veranderingen. maar daar komen veel, lossere verbanden voor in de plaats. Westkapelle, voor velen the place to be.

10. Way of life
Op de laatste plaats –maar het had evengoed nummer 1 kunnen zijn- zet ik onze leefstijl en de mentaliteit die daarbij hoort, onze way of life, in goed Wasschappels. Rare jongens, die Westkappelaars, hoor ik dikwijls, dus blijkbaar sporen we ergens niet. Laten we daarom eens proberen om, als ware het een zelfportret, “de” Westkappelaar in een ideaaltype te vatten. Een grove, eigenlijk foute generalisatie, maar allez.
We zijn een beetje tegendraads volkje, met een in het verleden ontstaan gezond wantrouwen tegen gezag en overheid en ook wel met ironie, zelfspot en een zeker relativeringsvermogen. Een bijzonder soort humor ook. “Stomme prôôt slae” heet dat. Jezelf al te serieus nemen is hier dodelijk, buiten Westkapelle is het net andersom. Fanatiek en chauvinistisch zijn we niet zo en dat breekt ons als er ergens gewonnen moet worden wel eens op. Kapsones, we hebben ze soms wel maar we zijn er ook allergisch voor. We dringen ons niet snel op en we gunnen iedereen een eigen verantwoordelijkheid. Zo zetten we bij feestjes de flessen op tafel, niet om zo veel mogelijk te drinken, zoals outsiders denken, maar opdat iedereen dat voor zichzelf kan bepalen. Het oude isolationisme, waarbij alles oostelijk van d’n toren niet deugde, hebben we grotendeels afgeschud. Maar niet-Westkappelaars vinden ons nog steeds nogal stug en gesloten. Je komt er nooit tussen, zeggen ze dan. Zelf vinden we dat we wel tolerant zijn, maar toch is een beetje navelstaren ons ook niet vreemd. Zo hebben we wat moeite met mensen, dingen en leefwijzen die we niet direct begrijpen of herkennen. Misschien een soort minderwaardigheidsgevoel, wat je ook ziet in de met flauwe humor omrande aversie jegens ons buurdorp. Een zekere rivaliteit kun je met wat goede wil nog tot de tradities rekenen, maar bewaar ons voor een bekrompen dorpisme.  
We zijn niet zo gedetermineerd door de agrarische leefwijze en verhoudingen als het platteland van Walcheren. Daarom is het hier gezelliger en frivoler dan op veel andere plaatsen, althans de meeste tijd.. De andere kant van die gezellige medaille: altijd alcohol voor jong en oud en een actief roddelcircuit. We lullen wat af op dit dorp.
Als je op zoek gaat naar de verloren tijd, vind je de ware romantiek: een jutezakje op je fiets, “Helo” in de achterdeur brullen, met de geit naar de bok, een konijn strikken, een smouter in de schuur, een eigen lapje land, puzzetrap en zandvreter, gebakken darmen en vosse soppen, vrijdags het glint rijven en je eigen straatje schoonvegen, ’s zondags stokvis. Ook in Westkapelle word je wel een zonderling als je vasthoudt aan deze vergane glorie.


Kermis

“ ’t Is een slecht dorp waar het nooit kermis is”.
Met dit oude gezegde zullen ze het in Westkapelle van harte eens zijn. Want de Westkappelse kermis is een eeuwen­oude, in de plaatselijke cultuur gewortelde happening, die ieder jaar het dorp en veel van zijn inwoners in een staat van euforie brengt. Het is het volksfeest bij uitstek dat niet ophoudt met de draaimolen en de botsautootjes op het marktplein. “Voor den oorspronkelijken Westkappelaar is zijn kermis alles”, schreef K. Baart al in 1889 en eigenlijk is er sindsdien niet veel veranderd.

De Westkappelse kermis, beschreven door tal van historici en cultuurvorsers, is een voortzetting van de middeleeuwse “Vrije jaarmarkt”. Je denkt dan al snel aan volks­cultuur, tradities en vooral Breugeliaanse eet- en drinkgelagen. Wel, dat alles is inderdaad nog rijkelijk aanwezig.

De Westkappelse kermis, van oudsher gehouden op de vrijdag, de zaterdag en de maandag volgende op de eerste woensdag in juli. De kermissfeer begint al in week daaraan voorafgaande. Tal van voorberei­dingen, opbouw van de kermiskramen en muziek op woensdagavond brengen al de nodige opwinding en voorpret.

Nog veel eerder beginnen de voorberei­dingen voor het onlosmakelijk met de kermis verbonden Gaaischieten, met kogels smelten, tronken zagen, scheepjes timmeren en rol opmaken. Dit schieten “naar de gaai” vindt zijn oorsprong in het middeleeuwse schuttersgilde, maar het is ook beïnvloed door gebeurtenissen in de tijd van Napoleon. Het Gaaischieten heeft zijn eigen rituelen en tradities, met functio­narissen die kapi­tein, foerier, tamboer en slokjesjongen heten.

De Gaaischieters, allemaal mannen, bijna honderd in getal, van alle leeftijden. Zij bepalen voor een belangrijk deel de sfeer van de kermis, vooral op de zaterdag. Bij de zeedijk daveren de geweerschoten en de schutterij laat zich, in het wit gekleed en met uit­bundig gezang en slaande trom, evenmin onbetuigd in de cafés en op straat.

De schutters doen hun best de gaaien van “de stenge” af te schieten. Bijzonder gewild en eervol zijn de tronk voor de burge­meesters­­prijs en het scheepje. Bij het schieten is een overvloed aan spijs en drank onontbeerlijk. Aan de cryptische namen van de scheepjes kun je zien dat de schut­ters niet alleen vaar­dig zijn in het hanteren van geweer en fles maar ook beschikken over een ge­zonde dosis maatschappij­kritiek. Maar waar het schietfestijn nu echt om gaat is niet zo makkelijk uit te leggen. Met een feestelijke maar serieuze samen­balling van traditie, wapens, anarchie, machogedrag, gezang  en gezel­ligheid is nòg niet alles gezegd. 

De Westkappelse kermis, dagenlang zindert, zingt, dreunt en danst het dorp. Vooral dat zingen is essentieel. Wie naar de kermis gaat, stort zich in een nergens anders vertoonde, massale samenzang van ouderwetse volksliederen en ballades. Al verhalen deze liederen over rampspoed en menselijke ellende, zij dragen niet weinig
bij aan de euforie en de saamhorigheid, die de Westkappelse kermis juist zo anders maken dan gewone kermissen.

De Westkappelse kermis, iedereen die er mee behept is, begrijpt het al sinds men­sen­­heugenis gezongen appèl:

Zouden wij geen kermis hou’en
Zouden wij geen kermis hou’en,
meisjes en getrouwde vrouwen
Amicitia, amicitia


oktober 2005
Jan Kaland

Het bovenstaande stukje schreef Jan Kaland  voor de fotoreportage die Ruben Oreel in 2005 maakte van de kermis en het gaaischieten. Deze reportage is gepubliceerd in het boek Kermis in Westkapelle.
---------------------------------------------------------------------------------------------

Algemene en specifieke informatie over de Westkapelse kermis.

De kermis is sinds mensenheugenis een veelbesproken fenomeen in de samenleving van Westkapelle. Voor veel Westkapelaars is dat een hoogtepunt in het jaar en zij kijken al lang van tevoren uit naar dit traditionele evenement; anderen kunnen de lol ervan niet inzien of vinden de gehele kermisviering en het daarmee gepaard gaande drankgebruik zelfs verwer­pelijk.
Tot halverwege de 20e eeuw stonden de voor- en tegenstanders van de kermis lijnrecht tegenover elkaar. De tegenstanders bepleitten toen algehele afschaffing, meestal op religieuze of moralistische gronden. De voorstanders schroomden niet om alles ondergeschikt te maken aan handhaving en intensivering van de kermisviering, waarbij excessen en misstanden, die onmiskenbaar voorkwamen werden doodgezwegen of gebagatelliseerd. In feite was de kermis toen onbespreekbaar en was er in zekere zin sprake van een tweedeling in de samenleving. De Westkapelse kermis heeft mede daardoor lange tijd een noga negatief imago gehad. Hoe dan ook, de is en blijft een belangrijk onderdeel van de plaatselijke cultuurhistorie.
Dat de kermis zo controversieel was, is er mogelijk ook de oorzaak van  dat er weinig reglementering en andere officiële documenten over zijn terug te vinden in de archieven. Alles was min of meer gebaseerd op "gewoonte­recht".
Hoewel er ook nu uiteraard nog tegenstanders zijn van de kermis zijn de tegenstellingen  thans veel minder scherp dan vroeger. Voor het gemeentebestuur van Veere en veel Westkappelaars  is de kermis een vaststaand evenement, dat is geworteld in de lokale cultuur.  

Historisch perspectief.
Westkapelle was in de middeleeuwen in Zeeland een betrekkelijk belangrijke plaats. In het jaar 1223 -zeer vroeg in vergelijking met andere steden- verkreeg Westkapelle al zgn. stads­rechten. Zie ook: Geschiedenis van Westkapelle.  In die tijd was het gebruikelijk dat aan steden, als tegenprestatie voor bewezen diensten, door de vorst of de graaf bepaalde privileges werden toegekend.
Westkapelle verkreeg in het jaar 1361 het privilege van het houden van een "vrije jaarmarkt". Algemeen wordt aangenomen, dat de jaarlijkse kermis een overblijfsel is van deze vrije jaarmarkt. Helemaal eenduidig is dat niet, daar de jaarmarkt in de aanvang was gekop­peld aan de viering van "Onze Lieve Vrouw Nativitas", die in een andere periode valt n.l. op 8 september.
De kermis kan ook zijn voortgekomen uit de in de middeleeuwen jaarlijks op 4 juli gehouden "plechtige ommegang". Deze processie diende vooral ter herdenking van de slag bij Westka­pelle op 1 juli 1253 tussen een Vlaams leger enerzijds en de burgers van Westkapelle en een leger van de graaf van Holland en Zeeland anderzijds.  In deze processie werden (naar wordt aangenomen) een kistje met gebeente van Willebrord en ook een deel van het kruis van Christus meegedragen. Laatstgenoemde relikwie werd bewaard in Middelburg en werd jaarlijks speciaal voor de ommegang naar Westkapelle gebracht. Aan de plechtige omme­gang was  uiteraard ook een (kerk)mis verbonden.
Waarschijnlijk zijn de vrije jaarmarkt en de ommegang na de reformatie tot één manifestatie samengesmolten.
Vermeldenswaard is ook hetgeen de historicus K. Baart over de oorsprong van de kermis vermeldt in "Westkapelle, hare bevolking, Westkapelsche Dijk" uit 1889:
"Het algemeen volksfeest is de Westkappelsche kermis, die invalt op den    
eersten Zaterdag in Juli des middags te 12 uren en den volgenden Zaterdag eindigt, alzoo een geheel octaaf duurt. Het eigenlijke feest wordt gevierd op het eind, des Vrijdags en Zaterdags. De hoofddag is de Zaterdag. Het is een over­blijfsel van de oorspronkelijke vrije jaarmarkt, waarmede de stad werd begif­tigd in 1361 en waaraan tot 1571 de groote kerkmis gepaard was, vanwaar de benaming kermis is ontstaan.
De geestelijkheid spande in het katholieke tijdvak alle krachten in om de kerk­mis luisterrijk te doen zijn, trots de uitspattingen, die daaraan verbonden waren en verleende aflaat aan leden, wien boetedoening opgelegd was en die tijdelijk uit de gemeenschap gesloten waren.
Van heinde en verre stroomde de bevolking van Walcheren dan naar de West­kappelsche jaarmarkt, getooid in haar beste feestgewaad, nam aan de omme­gang deel en vierde het feest mede.
Na het vertrek der Spanjaarden in 1574 ging de geheele bevolking van Walche­ren als één man tot de hervormde kerkleer over, zoodat de kerkmissen eens­klaps waren uitgewischt, doch de jaarmarkten bleven en de Westkappelsche kermis werd en wordt voortdurend druk bezocht. "

Hoewel dit niet geheel correspondeert met vorenstaande tekst van Baart wordt de kermis sinds mensenheugenis gevierd op de vrijdag en de zaterdag, volgende op de eerste woensdag van juli. Aannemende dat Baart als Westkappelaar wel wist wanneer het kermis was, moeten we aannemen dat op een gegeven moment besloten is de datumbepaling te veranderen. Waarom dat gebeurd is nog niet te achterhalen geweest, maar mogelijk zijn afspraken gemaakt met Domburg (uitzonderen daargelaten) steeds een week tussen de twee kermissen te hebben. Later kregen we ook de maandag er nog bij. Dit werd wel beloken kermis genoemd.

Kermisgebruiken en -tradities
Het ligt voor de hand dat rondom een eeuwenoud volksfeest als de kermis in de loop der jaren de nodige gebruiken en tradities zijn ontstaan.

1. Ringrijden
Het ringrijden is bij uitstek een Walchers volksvermaak, waarmee kermissen en pinksterdagen werden en worden opgeluisterd, ook de Westkappelse kermis. 
De laatste maal dat tijdens de kermis de ring werd gereden was in 1957. 
Aan het ringrijden, zoals dat in vroeger tijd op de kermis plaatsvond, is op deze site een apart artikel gewijd.

2. Gaaischieten.
Een onmisbaar en opvallend onderdeel van de kermis is het gaaischieten, een soort schietwedstrijd met eigen tradities en rituelen onder aan de dijk. 
Aan het gaaischieten is op deze site een speciaal artikel gewijd.

3. Afkondiging jaarmarkt.
De vrije jaarmarkt diende te worden afgekondigd door het stadsbestuur. In het hiervoor aangehaalde werk van Baart (2*) staat hierover:
" Het oorspronkelijke voorschrift om de opening der vrije jaarmarkt door eenig teeken kenbaar te maken, aanvankelijk door het oprichten van een kruis en later door het stadswapen op een paal te plaatsen met het onderschrift "vrije jaarmarkt" heeft te Westkapelle tot den jongsten tijd stand gehouden. Des Zaterdags vòòr de kermisweek zag men, des middags te 12 uren, den gemeente­bode uit het stadhuis komen met een paal op den schouder, waaraan bovenaan een bordje was bevestigd. Deze paal werd tot groot pleizier van de bijstaande kinderen, recht voor het stadhuis in den grond geplant. Weinige jaren geleden is de paal door het kermisgedrang onder den voet geraakt en sedert niet meer opgericht. Dit teeken uit de oudheid is verdwenen en uitgewischt. "
Het is intrigerend, waarom een dergelijke traditie eeuwenlang werd hooggehouden en dat zij dan van het ene moment op het andere kennelijk door niemand meer de moeite waard werd gevonden. Waarschijnlijk heeft hierbij een rol gespeeld, dat Westkapelle in de 19e eeuw in bijzonder armoedige omstandigheden, ja zelfs in een staat van diep verval, verkeerde. In 1995 is deze aardige traditie door de gemeente Westkapelle in ere hersteld  en hangt het bord met het gemeentewapen en het opschrift "vrije jaarmarkt" de gehele kermisweek op de Markt. Inmiddels zijn het niet meer de mensen van de gemeente maar de de gaaischieters die zich van deze taak kwijten.

4. Diverse gebruiken
Er zijn rondom de kermis nog enkele minder opvallende, jaarlijks terugkerende evenementen. Zo wordt er sinds mensenheugenis op de donderdagavond voor de kermis een brandweeroefe­ning gehouden. De relatie met de kermis is niet erg duidelijk maar tot op de dag van vandaag staat deze donderdag vast als oefenavond. In vroeger tijd was het een dag van ultiem plezier voor de jeugd, die dan "nat mocht".
Op de woensdagavond voor de kermis wordt traditioneel door muziekvereni­ging OKK een rondwandeling door het dorp gemaakt. Deze muzikale rondwandeling is te beschouwen als een voorzetting van de muzikale begeleiding van de ommegangen, hetgeen eertijds de taak was van het plaatselijke schuttersgilde.
Het door Baart nog vermelde kermisvertier als "de bal door de beugel gooien" en "de kat uit de ton knuppelen" -wat deze spelletjes ook ingehouden mogen hebben- is geheel uitgestor­ven.
In navolging van hetgeen in veel plaatsen in Brabant en Vlaanderen gebrui­kelijk is werd in 1976  begonnen met de organisatie van een jaarlijkse kermis­koers voor wielrenners. Anders dan in genoemde streken bleek een dergelijk evenement in Westkapelle niet echt aan te slaan, althans niet als kermismanifestatie, waarschijnlijk door het ontbreken van historisch draagvlak en plaatselijke favorieten. Al jaren wordt de wielerkoers niet meer aan de kermis gekoppeld.

De kermis als volksfeest
Door velen wordt de kermis beschouwd als het volksfeest bij uitstek. De echte kermis­liefheb­ber wordt voor en tijdens de kermisdagen bevangen door een moeilijk te omschrijven gevoel, een staat van euforie, die, hoewel anders, wel een beetje te vergelijken is met de stemming, die heerst bij het carnaval in Noord-Brabant en Limburg. Mensen die er geen deel aan hebben kunnen dat moeilijk bevatten en zullen de kermis eerder zien als een soort volksverdwazing, een losban­dig feest van alco­hol, seks, veel rumoer en baldadigheid. Maar er zijn wel degelijk gedragscodes en subtiele grenzen, die niet overschreden mogen worden. De plaatselijke kermisvierder voelt die codes en grenzen moeiteloos aan, de outsider herkent ze dikwijls niet. Het zijn dan ook niet zelden de incidentele kermisvierders, die, doordat zij ten onrechte de indruk hebben gekregen dat tijdens de kermis "alles mag",  zorgen voor een  ongunstige beeldvorming.
Dit alles neemt niet weg, dat ook bij de "echte" kermisvierders bandeloosheid en baldadigheid wel voorkomen en dat het kermisrumoer en het bovenmatige drankgebruik soms tot de nodige overlast en ergernis leiden.
Daar komt bij, dat de kermis, evenals in de tijd van Baart, niet alleen een plaatselijke aangele­genheid is. Zij vormt een trekpleister voor honderden feestvierders uit de regio en ook voor toeristen.
Tenslotte is de kermis ook een kermis in de normale zin van het woord. De Markt staat geheel vol met kermisattracties en die maken de kermissfeer compleet.

Gew. 13-6-2014


Het ringrijden op de Westkappelse kermis

Tot ver in de 20e eeuw was het ringrijden een hoogtepunt in de  kermisviering en was het  misschien nog wel populairder dan het gaaischieten. Maar in de jaren vijftig werd het moeilijk en schijnbaar ineens was het verdwenen. Intussen is het goeddeels uit het collectieve geheugen gewist. Nog niet zo heel erg lang geleden was een kermiszaterdag zonder ringrijden iets onbestaanbaars. Was het gaaischieten het domein van de dijkwerkers, het ringrijden was voor de jongens uit de boerenstand en ook boerenknechten. Daarom gaan we een virtueel uitstapje maken naar de kermiszaterdagen van vlak voor en vlak na de oorlog om te zien hoe dat ringrijden er aan toe ging en hoe zo’n rijke traditie toch aan zijn einde kon komen.

(De hiernavolgende reconstructie van het ringrijden is gemaakt aan de hand van gefragmenteerde  documentatie en herinneringen van betrokkenen.)

Is het ringrijden nu aan strenge, door de overkoepelende organisatie opgelegde regels gebonden, in vroeger tijd ging het er veel vrijer aan toe. Ieder dorp had zijn eigen regels, gebruiken en tradities, die ook nog al eens aan de omstandigheden werden aangepast. Anders dan nu ging het er niet om wie de meeste ringen van de dag instak. Wie een vooraf bepaald aantal ringen, in Westkapelle meestal 3 of 4, had gestoken, had een prijs.

De ringrijrituelen startten op de woensdag vóór de kermis. De deelnemers moesten zich dan inschrijven in café “t Koffiehuis; hun naam werd op “de rolle” geplaatst en ze betaalden hun ƒ 2,50 inleggeld. Gemiddeld waren er zo’n 20 deelnemers. Aanvankelijk waren die  allemaal ongehuwd, maar vanwege de te geringe deelname mochten later ook getrouwden meedoen. De ringpasser was de belangrijkste bobo. Hij beheerde de financiën en samen met de voorman-ringrijder, soms ook kaptein genoemd, nam hij het leeuwendeel van de organisatie voor zijn rekening. Hij regelde met zijn vervanger de prijzen, die voor het grootste deel beschikbaar werden gesteld door neringdoenden en notabelen. Onder de sponsors ook diverse Middelburgse ondernemers met Westkappelse roots, veelal caféhouders.
Onder leiding van de ringpasser werd op vrijdag de ringbaan uitgezet in de Zuidstraat, voor het nu nog bestaande ‘eeren’uus en de openbare school. De materialen, o.a. palen met gaten voor de touwen, werden uit de opslagplaats van ’t Koffiehuis gehaald en in de Zuidstraat geïnstalleerd. Met de afmetingen van de baan nam men het niet zo nauw. De baan was wel breder dan tegenwoordig, zo’n twee meter.

Zaterdagochtend
’s-Zaterdags was het voor de ringrijders, waarvan de meesten zich ook vrijdags niet onbetuigd hadden gelaten, vroeg dag. De aanvangstijd was 7 uur, maar al uren daarvoor moesten ze hun paard uit de wei halen en die in de stal versieren en breistaarten. De rijders haalden elkaar op, waarbij in ieder stalraam wel een “halfje bitter” met een sampetter gereed stond. Na het ontbijt verzamelden de ringrijders zich in de schuur van ’t Koffiehuis, dat omgedoopt was tot “bierkot”. Hier werd een “sukerkomme” bereid, een grote, geëmailleerde “klokke”  met jenever, fruit, suiker en zoutbolletjes. Er waren er zelfs bij die al durfden te proeven.
En dan op naar de baan. Voordat de eerste rijder met goed fatsoen van start kon, moest de slokjesman rond met de sukerkomme. Ook de toeschouwers konden daarvan meegenieten. Pas toen was men voldoende gesterkt om de ring te gaan steken. Want vooraf geoefend had  niemand en na de vrolijke stal- en breistaartcermonies zag niet iedereen even scherp waar en hoe groot de ring was. 
De ringrijders waren gekleed in hun normale dagelijkse goed. Enkelen verwisselden halverwege de dag hun pilobroek voor een witte.

Ringrijden anno 1914

Prijzen
De eerste prijs, beschikbaar gesteld door de burgemeester, was voor de rijder die het eerst vier ringen had gestoken. Hij werd gejonast en als tegenprestatie betaalde hij een pintje (een halve liter) jenever of bitter. Dit ging, voor het rijden werd hervat, soepel door de kelen. Daarna won iedereen die drie ringen had gestoken een prijs. De prijswinnaars werden onderscheiden met een gekleurde sjerp om de schouder. De meeste prijzen waren geldprijzen maar er waren ook gebruiksvoorwerpen. Die werden opgehangen aan een van de staanders van de ring. Hierbij ook de pollepel, anders dan nu geen felbegeerde prijs, maar een troostprijs voor degene die geen of de laatste prijs had behaald.
Regelmatig werd er gepauzeerd om in het bierkot de inwendige mens te versterken. ’s-Morgens brachten de gaaischieters, die twee dagen actief waren, een beleefdheidsbezoek en een prijs. Tijdens die pauzes mochten ook niet-deelnemers hun ringrijkwaliteiten testen. Tegen betaling en onder toezicht van de ringpasser kon iedereen een ommekeer door de baan maken. Ook sommige gaaischieters stegen daarvoor te paard en dat was niet zonder risico.

Ringrijders hebben een prijs gewonnen

De tweede helft
Vanaf 12 uur was er ruim een uur lunchpauze. Daarna ging het ringen insteken nog minder vlot dan voor de middag. De pauzes werden langer; de rijders bleven in het bierkot hangen en lieten meer en meer verstek gaan. Op hun beurt togen de ringrijders te paard en met een prijs naar de gaaischieters. De ringrijders mochten ook enkele schoten op de gaai lossen, maar omdat de paarden het niet erg op die knallen hadden, duurde het bezoek meestal niet lang.

De ringrijders gebruikten de toiletten achter ’t Koffiehuis. Vlak daarnaast in de Papestraat woonde een winkelier en om een toiletgang op discrete wijze aan te kondigen zei men dan: “Kwah, ik gae ik ‘s even toet bie Arjôôn Jut”.
Tegen het einde waren er nog enkele rijders zonder prijs. Voor hen werd een extra grote ring opgehangen en als het dan nog niet lukte, een fietsband.

De afsluiting trok veel bekijks en natuurlijk waren ook de groupies van de ringrijders van de partij. Zij stegen bij hun vriend te paard en zo trok men naar het huis van de burgemeester om die te bedanken voor zijn toestemming en de geschonken prijs. De burgemeester ontving iedereen in zijn achtertuin, waarbij sigaren en drank werden uitgedeeld en het ene lied na het andere werd aangeheven. Natuurlijk “ging er een hoeraatje op” voor de burgemeester, een eerbetoon waarbij de kapitein de burgemeester en de ringrijders toesprak met:

Op steek, op steek, dat roep ik een 'êle week
Lang leve de burgemeester van Wasschappel (en 'oera)
Dat ’n nog vele jaeren zo’n mooie pries aan de rienkrieërs mag geve (en ‘oera)
Dir ‘eie de man, wat ‘eit ’n an
Grauw, blauw,  (‘oera)
Lang zal ie leven in de gloria

Vrouw op ringrijderspaard; 1938

Ringpassers
Bekende ringpassers van voor en na de oorlog waren Jan Pieter Janse, (kortweg Jan-Piet), Adriaan Verhulst (Arjôôntje van Bette) en Abraham Verhulst (Bram Kerjuit). Diens broer Willem Verhulst was lange tijd kapitein, ook nog na de oorlog, tot hij werd opgevolgd door een jongere telg uit de Kerjuit-familie, Huibregt Verhulst. Jakob Cijsouw was toen ringpasser. Een markante verschijning was ook lange tijd de ringloper Lourus Lievense (Loutje Kakkebie). Hij had een verstandelijke beperking en kon aan de toch niet onbelangrijke functie enige status en verantwoordelijkheidsgevoel ontlenen. Hij genoot ervan om mee te doen met de sukerkomme en de pintjes jenever.

Doorstart en einde
De eerste kermis na de oorlog was in 1947 en als vanzelfsprekend reed men toen direct ook weer de ring. Het gaaischieten kon pas een jaar later een herstart maken. De ringrijders gingen verder op de oude voet en op de oude locatie in de Zuidstraat. Soms werd er nu niet meer individueel maar in groepjes van vijf tegen elkaar gereden. Het Koffiehuis was nog niet herbouwd en voor het bierkot verhuisde men naar De Valk.

Ringrijden in de wederopbouwtijd

Maar al na enkele jaren kwam de klad erin. Er waren in Westkapelle, in vergelijking met andere dorpen op Walcheren, al betrekkelijk weinig boeren en paarden en dat werd door de veranderingen in de landbouw nog minder. Bloedarmoede dus en bovendien was er concurrentie. Tegelijk met de Westkappelse kermis rijden ze traditioneel ook op Aagtekerke de ring en daar kon je Westkappelse toprijders als de gebroeders Leen en Noach Minderhoud aantreffen.  Vanaf 1956 organiseerde de VVV later in juli een ringrijderij met een vrije inschrijving en die was voor de serieuze ringrijders interessanter dan de toch wat losbandige kermisrijderij.

6 juli 1957 was de heetste kermiszaterdag uit de geschiedenis. Er waren nog net genoeg ringrijders gerekruteerd om het spektakel door te kunnen laten gaan. De onweerswolken die zich aan het einde van de dag boven Westkapelle en de ringrijbaan samenpakten, waren symbolisch. Want het jaar daarop waren er ’s woensdags nog maar acht deelnemers. Dat was te weinig en dus hadden we in 1958 de eerste ringrijloze kermis.

Dat ging enkele verstokte ringrijders te erg aan het hart. In 1959 huurden die bij de toen bekende stalhouder Koeman enkele paarden en werden mensen aangespoord om het festijn nieuw leven in te blazen. Maar ook deze wild horses konden het ringrijden niet uit het slop trekken. Integendeel, Koemans klippers gedroegen zich niet zoals ringrijrossen betaamt en dat deed enkele rijders al voor de middag in het zand bijten. Met het vorderen van de dag en de drankinname daalde de animo van de heren ringrijders. Al halverwege de ochtend kwamen ze het bierkot niet meer uit. Omstreeks het middaguur besloot een door teleurstelling en drank wat opgefokte ringrijder de paarden compleet de vrije teugel te laten, waarna die in een vliegende galop door de Zuidstraat richting toren stoven. Wat er van de edele dieren terecht is gekomen vermeldt de historie niet, maar dit betekende het (tot nu toe| definitieve einde van het kermisringrijden in Westkapelle.

Jan Kaland

Gepl. 13-6-2014

 


Gaaischieten

Open pdf-bestand met artikel gaaischieten

PDF-bestand op site gepl. 16-6-2014

 


 

Fotoalbum kermis

Van de Westkappelse kermis zijn in de loop van de jaren veel foto's gemaakt. Bekijk de kermisfoto's op de Beeldbank.


Westkappels volkslied

Omstreeks 1930 schreef hoofdonderwijzer Piet de Vos de tekst van een liedje dat later zou gaan gelden als het volkslied van Westkapelle. De tekst getuigt van de liefde voor en de gehechtheid aan het dorp dat iedere inwoner kenmerkt, jong en oud.

De tekst werd geschreven op een melodie die zou zijn gecomponeerd door de collega van de Vos, Houtekamer. Wellicht heeft een bestaande melodie als voorbeeld gediend.

Op Wasschappel bin 'k gebore

1.
An drie kanten in eslôte tussen 't waeter van de zêê
lig m'n aauwe durp Wasschappel en zô vin je d'r gin twêê
Nêrgenst zou 'k zô kunne tiere en 't is dirrom nog â glad
Dâ 'k 't nooit zou wille ruile vô een ander durp of stad

Refr.
Op Wasschappel bin 'k gebore, op Wasschappel oore 'k tuus
Dih ken 'k ied'rendêên bie naeme van d'n oudsten toet de guus
En dih wil ik bluuve weunen en dih zoeke 'k m'n bedrief.
 'k per ong'luk moch veruuuze, kreeg 'k de landziekte op m'n lief (2x)

2.
'k Moe langs 't strange kunne dwaele, kunne kuiere op d'n diek
Bie een zachtjes rusend zêêtje as een spiegeltje zô gliek
Meh 'k geniete 'r net zô vee van as 'n bries de golven krult
Ah de baeren dreunend neerslae en de sturmwind loeit en brult

3.
Nêê ik zou niet kunnen wenne ergenst rond en omm' in 't land
of in straeten en op pleinen mee ôôg' uuzen an de kant.
Ik moe varre kunne kieke, op d'n dune da's m'n lust
Dih kiek j'over 't êle eiland en toet an de Belse kust


Melodie Wasschappels Volklied

Beluister de melodie van het Westkappels Volkslied


Vertaling:

In Westkapelle ben ik geboren
Aan drie kanten ingesloten tussen het water van de zee
Ligt mijn oude dorp Westkappel en zo vind je er geen twee
Neergens zou ik zo kunnen tieren en het ligt daarom voor de hand
Dat ik  het nooit zou willen ruilen voor een ander dorp of stad

Refrein
In Westkapelle ben ik geboren, in Westkapelle hoor ik thuis
Daar ken ik iedereen bij naam, van de oudste tot de kinderen
En daar wil ik blijven wonen en daar zoek ik mijn bestaan
Als ik per ongeluk zou moeten verhuizen, werd ik bevangen door heimwee

Ik moet langs het strand kunnen dwalen, kunnen kuieren langs de dijk
Bij een zachtjes ruisend zetje, als een spiegeltje zo glad.
Maar ik geniet er net zo veel van als een bries de golven krult
als de baren dreunend neerslaan en de stormwind loeit en brult.

Nee ik zou niet kunnen wennen, ergens hier of daar in het land
of in straten en op pleinen met hoge huizen aan de kant.
Ik moet ver kunnen kijken, op het duin, dat is mijn lust.
Daar kijk je over het hele eiland en tot aan de Belgische kust.


Westkapelle zingt, altijd en overal

Over ouwerwesse en community singing


„Wo man singt, da laß' dich ruhig nieder, böse Menschen haben keine Lieder“. Schone woorden die worden toegeschreven aan de Duitse 18e-eeuwse dichter Johann Gottfried Seume. Niet voor niets dus is Westkapelle zo aantrekkelijk voor Duitse (en andere) toeristen, want hier is het zingen en dan vooral in de vorm van „community singing“, een waar cultuurfenomeen. Oude volksliederen en balladen, we zingen ze bij allerlei feestelijkheden en vroeger ook tijdens het werk.


Met de flessen op tafel, inhaken en ouwerwesse zingen; foto Daan Minderhoud

“Ouwerwesse” heten de liedjes en ze gaan over oorlogsleed, schipbreuk, versmade liefde en door booswichtigheid bedreigde onschuld, 't is altoos geween en tandengeknars. Maar we moduleren hier makkelijk van mineur naar majeur. Juist door het bezingen van ’s werelds rampspoed, zijn we ertegen gewapend en kunnen we ons hartstochtelijk overgeven aan feesten en bacchanalen.

Maar wat zijn dat het eigenlijk voor liedjes, die ons van zwartgalligheid naar euforie kunnen voeren? Volksliederen, heten ze dus ook wel en die benaming is verzonnen in de tijd van de Romantiek (19e eeuw) door de Duitse filosoof Johann Gottfried Herder (1744-1803). Een volkslied stamt volgens Herder uit een rijk verleden en is steeds van mond tot mond doorgegeven. Rationalisten waren er niet zo kapot van, niet ten onrechte, want ook de eigen-volk-best-fanaten waren en zijn dol op deze liedjes. Hoe dan ook, veel van onze ouwerwesse passen wel een beetje in de definitie van Herder. Maar Westkappels zijn ze beslist niet. Wat wij ouwerwesse noemen, is een bonte verzameling van volks- en straatliedjes en verhalende liederen, die rondtrekkende troubadours overbrachten op markten en kermissen. Van alle tijden uit alle windstreken, zoals onze versie van het Duitse:
O Straβburg, o Straβburg, du wunderschöne Stadt
Darinnen liegt begraben ein manniger Soldat.

In honderden jaren oude liedboeken Als het Antwerps Liedboek (1544) en Souterliedekens (1540) komen al versies voor van liedjes die ons nu nog steeds aanspreken. Het Ruitertje, Het Groenelands Straatje en Klein nachtegaaltje vogeltje schoon, dat zijn zulke oer-ouwerwesse. Slaap je of waak je of ben je half dood, van je limme domme dijn, Maarten Pouwelse en zijn vrouw zongen het in 1962 op de radio bij “Onder de groene linde”.
Wat in 17e-eeuwse schilderijen wel 'disguised symbolism' heet, vinden we in zekere zin ook in deze oude liedjes. De nachtegaal staat van oudsher voor minnebode. Vrijen en zich overgeven aan het genot der liefde wordt verbeeld met 'den coelen wijn drincken' en ook met 'in 't groene gaen'. De rozemarijn is het zinnebeeld van droefheid of het graf.

Ouwerwesse zingen is niet ouderwets maar trendy. En dat heeft zeker ook te maken met de moderne maar melancholieke hang naar nostalgie. Museum Het Polderhuis heeft op de zangcultuur ingespeeld en organiseert al jaren drukbezochte zangavonden onder het motto “Zing maar mee!”.
Ooit bestond de gedachte dat het snel gedaan zou zijn met de ouwerwesse. André Louwerse, een oud-Westkappelaar die in Hilversum bij de radio werkte, voelde zich daarom geroepen om in 1964 zijn 'Volksliederenarchief Westkapelle' te maken. Dat moet nog ergens in het gemeentearchief zitten. Nu weten we dat het anders gegaan is. De ouwerwesse zijn populairder dan ooit en het archief van onze radioman bevat maar een klein deel van alle liedjes die nu jong en oud zo graag meezingen.
We beleven een revival van onze van onze ouwerwesse en laten we er ook zuinig op zijn. Veel liedjes horen niet alleen bij ons cultuurgoed maar zijn ook muzikale en poëtische briljanten. Luister naar De Schildwacht uit de Pruisische militaire traditie en huiver:
En weder dondert haar in ’t oor:
Wer da ?, de derde keer.
Nu wil zij roepen….., maar een schot
vlamt uit haar zoons geweer . 

Of de hunkering in het Lied van de pelgrim:
Hij nadert het huisje, hij wil het betreên
maar neen hij moet verder, moet verder heen.

Een schoon loflied op de mei en de natuur:
Ik zag zo menig pluimgediert
dat door velden en bossen zwiert.

Deze emotievolle lyriek en de sprankelende melodieën hadden zo kunnen komen uit Die Winterreise of Die schöne Müllerin van Schubert en Müller.

In de in Westkapelle van oudsher wat antimilitaristische, gezagwantrouwende traditie vielen de ook vroeger al veel voorkomende aanklachten tegen de oorlog en het soldatenleven in goede aarde. Oorlogstoneel wat zijt gij wreed, het Lied van een markententer, Sedan, De Klassiaan en ook Achter in het stille klooster, ze spreken duidelijke taal.
Door de Boerenoorlog (1899-1902) geïnspireerd is Lage wraak van Engeland. Dit is een protestsong avant la lettre, die met de woede over de concentratiekampen en een felle uithaal naar Chamberlain niet wezenlijk anders is dan het Vietnampamflet Welterusten meneer de president. De Nederlandse aversie jegens Engeland over het optreden tegen onze “broeders” in Zuid-Afrika werkte nog door tot in de 1e Wereldoorlog. Soms slaan de liedjes naar hedendaagse maatstaven nogal door. In 't verre Transvaal gaat over de Slag bij Elandslaagte (1899) en daarin staan onze echte Germaanse reuzen met goed boerenbloed en 'with God on our side' tegenover de Britse duivel. Een stuitende verheerlijking van de eigen aard vind je ook in In het zuidelijk gedeelte, over de 10-daagse veldtocht na de afscheiding van België (1831).
Toch zijn de liedjes over waargebeurde drama’s een welkome geschiedenisles. Napoleon is een veelvoorkomend thema en ook schipbreuken waren spraak- en liedmakend. Het verhaal en van de Titanic (1912) en de groteske film daarover kennen we allemaal en de tekst van ons liedje had zo als het filmscenario kunnen dienen.
Ook het buiten Westkapelle niet zo bekende De Willem II bezingt een waargebeurde tragedie. De ‘Prins Willem II’ was in 1910 onderweg van Amsterdam naar Paramaribo. Het schip is nog gezien voor Ouessant in Bretagne en is daarna naar men aanneemt in een zware storm vergaan. Van schip en opvarenden werd nooit meer iets vernomen.

Scabreuze liederen zijn er ook volop en die kunnen we even passievol zingen. Het valt op dat zulke liedjes nogal eens over de molenaar gaan en ook dat is een symboliek. In oude teksten wordt de molenaar vaak voorgesteld als een obscene figuur en staat het malen der molenstenen gelijk aan de liefde bedrijven.

De oude liederen werden niet alleen in Westkapelle gezongen en er bestaat een uitgebreide literatuur en beschrijving over. Toch worden ze overal weer iets anders gezongen. Van een honderdtal liederen zijn de Westkappelse versies onder de titel Gouwe Ouwe in 2006 geboekstaafd door Kees van Rooijen (1920-2010) en Kris Minderhoud (1920-2017). Het bijzondere daarvan is dat Kees van Rooijen ook alle liedjes heeft voorzien van de toonzetting.


Met toestemming van de nabestaanden van Kees van Rooijen kan het boekwerk Gouwe Ouwe op deze website integraal geraadpleegd worden.
Klik hiervoor op een van onderstaande links.

Gouwe ouwe - voorblad, voorwoord, inhoudsopgave
Ouwerwesse A-D
Ouwerwesse E-K
Ouwerwesse L-S
Ouwerwesse T-Z

Ouwerwesse op YouTube

Roedeldida

Wat lijdt er toch zo'n menig paar

Het was op een zomer in het seizoen

Het Groenlandse straatje

10 februari 2023