Artikelindex

Het  'Eeren 'uus
Restant van een buitenplaats - Historie woningen Markt 92, 94 en 96

De Ambachtsheer en zijn hof

Op 3 oktober 1678 kwam Martinus Veth in het bezit van de stad en heerlijkheid Westkapelle. Zie ook: Geschiedenis
Hij werd door deze aankoop ambachtsheer van zijn nieuwe eigendom. De familie Veth was in die tijd de meest vermogende en gezaghebbende familie van heel Zeeland. Korte tijd na zijn huldiging op 21 maart 1679 liet deze nieuwe ambachtsheer weten dat hij een buitenplaats in Westkapelle wilde bouwen.
De plaats die hij uitzocht om dit te realiseren  wordt beschreven in Westkapelle, hare bevolking, Westkapelsche dijk, K. Baart, 1899:  “en koos daartoe het erf loopende van het stadhuis oostwaarts tot aan den eertsen dwarsweg, naast de later gebouwde, nu voormalige school, ter diepte van de geheele Kloosterstraat ,langs den weg die naar de toren liep en de grensscheiding van het gebied uitmaakte. Behalve deze plek kocht hij nog aan de overzijde van den scheidingsweg, een veel grooter strook grond, loopende van den Groenenweg tot nabij den toren. Op de eerste ruimte verrees het heerenhuis met prachtig aangelegden tuin en de tweede ruimte werd tot bosch beplant. De gehele plaats besloeg eene oppervlakte van ongeveer 15 bunders”.
Het gebied dat hier wordt omschreven als “de eerste ruimte” ligt tegenwoordig ongeveer binnen het gebied Markt (vanaf Markt 102), Utrechtsestraat, d’ Arke, gedeelte Achterweg tot baan naar achterzijde Markt 102. De tweede ruimte is wat nu grofweg ten zuiden van een groot gedeelte van de Casembrootstraat en d’ Arke ligt, met een gedeelte van de huidige kreek. Deze twee straten liggen dus ongeveer op dezelfde plaats als de hierboven genoemde ‘scheidingsweg’, later Groenenweg genaamd.

Tuinmanswoning

Waarschijnlijk werd eind 1679 of begin 1680 een begonnen met de aanleg en bouw van de buitenplaats.
Achter het stadhuis werd Veth zijn ‘heerenhuis’ gebouwd.  Smallegange schrijft in de ‘Nieuwe Chronyk van Zeeland’ uit 1696 : “Martinus Veth, die, seermachtig in Rijkdommen zijnde, aldaer, achter het Stadhuis, een schoone kostelijke woning heeft doen bouwen”. Aan de oostkant van het stadhuis aan de openbare weg (later Zuidstraat) werd een prachtige poort gebouwd met een sierhek en aan beide zijden grote pilaren waarop een beeld stond. Deze poort gaf toegang tot zijn tuin en woning.Ernaast werd de tuinmanswoning gebouwd. In dit gebouw was een kamer ingericht die gebruikt kon worden door de familie Veth. Volgens K. Baart: ”naast het hek verrees aan de straatzijde een vrij lang gebouw, waarin een kamer voor de familie als zij de straat wenschte te zien. Deze kamer had een planken vloer, was met goudbehang versierd en werd door buitenluiken besloten. De overige vertrekken waren bestemd voor den tuinman”.


De Zuidstraat met het toegangshek van het ambachtsherenhof; ca. 1778

Datering

Martinus Veth zal waarschijnlijk  bij de aanvang van de bouw van zijn buitenplaats ca. 1680 niet alles tegelijk  hebben laten bouwen. Het geheel zal zo rond 1685 zijn voltooid. Dit jaartal is gemakshalve gekozen om tot een datering van de tuinmanswoning met de kamer van de ambachtsheer te komen.
Op een gravure van Jan Arends uit 1778 (zie bovenstaande afbeelding) en een anonieme gravure uit ca.1790 is naast de poort het tuinmanshuis goed te zien. Aan de rechterzijkant heeft het dak geen topgevel maar een schuine kant, op het dak staan twee grote schoorstenen en er zijn twee kleine dakkapellen te zien. De ramen zijn voorzien van blinden of luiken, voor het huis staat een zogenaamd glint van zware hardstenen palen. In Westkapelle wordt volgens overlevering beweerd, dat de zgn. Zeeuwse moppen die voor de bouw van dit pand zijn gebruikt, van het voormalig klooster komen dat eens in die buurt heeft gestaan.


De tuinmanswoning en het toegangshek; 2e helft 18e eeuw

Tijdens de verbouw van een deel van het pand in 1996 werd een originele fundering uitgegraven. Hierin bevonden zich inderdaad diverse moppen die aan één zijde diverse lagen witkalk over elkaar heen geschilderd bevatten. Deze stenen waren dus inderdaad afkomstig uit een muur van een eerder gesloopt pand. Gezien het formaat en het type steen dateren deze uit de vijftiende eeuw. Of het inderdaad moppen van het zogenaamde klooster zijn geweest valt niet na te gaan.

Interieur

Het gebouw was dus in twee delen gesplitst, aan de rechterzijde de mooie kamer voor de ambachtsheer en links de eenvoudiger woning voor de tuinman. De toegangsdeuren tot deze woningen waren aan de achterzijde van het gebouw gelegen. Over het interieur en precieze indeling van de woningen ten tijde van de bouw is weinig bekend.
Zoals al eerder vermeld had het gedeelte van de ambachtsheer een planken vloer en goudleerbehang. Het huis van de tuinman was voorzien van hardstenen plavuizen en een grote haard met schouw bevond zich in de kamer. In deze woning waren witte tegeltjes aangebracht met o.a. blauwe landschapjes en kinderspelen. Onder dit gedeelte van het pand lag over de hele lengte een kelder van 8 meter lang en 3.25 meter breed met een vloer van rode plavuizen. Boven de kelderingang was een opkamer.
Een grote zolder strekte zich uit over het gehele pand,  inclusief het gedeelte van de Ambachtheer. De twee schoorstenen  in het midden van de vloer waren de enige obstakels.
De kamer van de ambachtsheer werd ook wel de ‘zomerkamer’ genoemd. Deze kamer lag op het noorden en wellicht vond de heer Veth er ‘s zomers verkoeling omdat zijn woonhuis geheel aan de zonzijde was gelegen.
Deze situatie van het gebouw zal zeker zo zijn gebleven tot de ontmanteling van de buitenplaats, op het eind van de achttiende eeuw.
Op een gravure uit 1696 is Westkapelle met een groot deel van het hof van de ambachtsheer duidelijk te onderscheiden.

Opvolging

De stichter van de buitenplaats Martinus Veth overlijdt in 1711. De opvolger is zijn zoon Martinus Johan Veth. In de periode dat hij de buitenplaats bewoonde is in 1750 een kaart door de gebroeders D.W.C. en A. Hattinga vervaardigd. Hierop is het gebied dat ‘t hof te Westcappel omvatte duidelijk te zien. Gezien de diverse grote siertuinen, moestuinen en bossen die het hof bevatten is een bijbehorende tuinman zeker geen overbodige luxe geweest.
Nadat Martinus Johan Veth was overleden in 1755, erfde zijn neefje Martinus Veth van de ambachtsheerlijkheid. Deze gaf grote bedragen geld uit aan het veranderen van de tuinaanleg en aan verbeteringen en verfraaiingen binnen het dorp. Zo liet hij de Zuidstraat verlengen tot de toenmalige kerk, de huidige vuurtoren. De  eerder genoemde scheidingsweg tussen zijn tuinen en het bos werd afgesloten en bij zijn hof gevoegd.

Gekraakt en gesloopt

De politieke onlusten eind achttiende eeuw waren ook in Westkapelle waarneembaar. In 1795 bezetten de Franse troepen Walcheren en werd een vrijheidsboom voor het stadhuis gepland. De Westkappelse bevolking liet  hun ambachtsheer schriftelijk weten “dat de burgerij niet meer van hem gediend wenschte te zijn”. De bevolking vond in deze periode van vrijheid en gelijkheid dat er geen ambachtsheer meer de scepter over het dorp hoorde te zwaaien. Zijn opgelegde belastingen en herendiensten wilde men kwijt, ze deden alles om hem in die zin tegen te werken.
Intussen was het in Westkapelle en drukte van belang. Honderden soldaten werden in het dorp gelegerd. In 1796 was het garnizoen zo groot dat er een hoofdofficier bij was. Deze zocht voor zichzelf en voor enkele anderen van de hogere rang een geschikte woning. Het huis van de ambachtsheer was op dat moment niet bewoond, hij verbleef op de buitenplaats Duinvliet. Omdat men van hem geen toestemming kreeg om zijn woning te gebruiken, werd het gewoon gekraakt.
Eind 1798 verkocht Veth van de Perre zijn hele buitenplaats in Westkapelle “met derzelver Heeren Huysing, Koetshuys, Stallingen, Schuurtje en verderen Bouw, benevens de tuynen, Vijvers, Bosschen, Plantsoen en boomgaarden en annexe Zaaylanden”. Het huis van de ambachtsheer werd gesloopt en er werd een woning door een van de vier Westkappelse kopers op die plaats gebouwd. De tuinen en bossen veranderden in bouw- en weiland.
Uitgezonderd van deze koop waren o.a. “het tuynmans huys en de zomer kamer met de daar agter leggende Erve groot 54 Roeden vroonland met de Muuren, waar het thans besloten is”.  Dit pand bleef dus als enige in het bezit van de ambachtsheer.

Nieuwe functie

De tuinman zal na de verkoop van het hof waarschijnlijk werkloos zijn geworden en het huis hebben verlaten.
Deze woning werd 9 april 1799 door generaal Osté als hoofdkwartier van het Franse garnizoen aangewezen. Dit heeft waarschijnlijk geduurd tot 1802 toen de vrede van Amiens werd ondertekend en de militairen uit het dorp vertrokken. Dit tijdelijke hoofdkwartier zal geen beste tijd zijn geweest voor het voormalige tuinmanshuis/zomerkamer.
Het naastgelegen stadhuis dat ook door de militairen in gebruik was geweest was na hun vertrek volledig verwaarloosd en geruïneerd achtergelaten. Het tuinmanshuis zal er na de functie van hoofdkwartier  in ieder geval ook niet op  vooruit zijn gegaan. Thans is in het gebouw op nummer 96 nog altijd een gewerenrek aan de muur aanwezig.
Waarschijnlijk stamt dit uit de periode dat het hoofdkwartier hier was gevestigd.
In 1810 werd Nederland ingelijfd bij Frankrijk. De inwoners van Westkapelle waren nu officieel Fransen dus de Franse taal moest men ook machtig zien te worden. Er werd in het dorp een Franse onderwijzer aangesteld. Een geschikte lokatie voor deze Franse school werd weer gevonden in de voormalige tuinmanswoning en ex- hoofdkwartier dat blijkbaar nog steeds leeg stond. Het gebouw was in ieder geval ruim genoeg om enkele klassen Westkappelse kinderen de Franse taal te leren.
In 1814 waren de Fransen voorgoed verdwenen dus de schoolfunctie van het pand zal toen zijn vervallen.

Geslacht van Doorn

De eigenaresse van het pand was in die periode Jonkvrouw Adriana Wilhelmina Magdalena Schorer. Zij was na het overlijden van de ambachtsheer Veth van de Perre in 1802 in het bezit gekomen van de heerlijkheid en dus ‘vrouwe van Westcapelle’ geworden. Zij trouwde in 1810 met Hendrik Jacob van Doorn, die na haar overlijden dus de ambachtsheer werd. Hun zoon Willem Frederik erfde de heerlijkheid en kreeg als titel ‘baron van Doorn van Westcapelle’. Zijn zoon, Hendrik Jacob baron van Doorn van Westkapelle erfde op zijn beurt het bezit en was  nog steeds ambachtheer van Westkapelle en dus eigenaar van het pand aan de Zuidstraat.

19e eeuw

Gedurende de negentiende eeuw is er weinig informatie voorhanden over bewoners en de staat van het gebouw.
Het lijkt aannemelijk dat de eigenaar, de ambachtheer, het pand heeft onderhouden zodat het kon worden verhuurd aan inwoners van het dorp. De indeling zal voor dit doel waarschijnlijk ook zijn aangepast want er is op een oude foto van circa 1880 een voordeur te zien die op de twee achttiende eeuwse gravures ontbreekt.
In de negentiende eeuw zijn waarschijnlijk ook de twee dakkapellen gesloopt, want op dezelfde oude foto zijn ze verdwenen en vervangen voor twee dakraampjes. In deze periode waren er twee woonhuizen in gevestigd met de nummers Zuidstraat A 44 en A45.
Wanneer we verschillende bewoners van ca. 1880 tot 1920 eens onder de loep nemen dan valt op dat diverse bewoners niet lang op deze stek bleven. Meerdere malen werd een van beide huizen bewoond door een kersvers echtpaar die een woning zochten omdat de bruid in blijde verwachting was. Wanneer het financieel toelaatbaar was, wilde men vaak een eigen huis kopen, dus verliet men het pand weer na enkele jaren.

Ouderwets

Rond 1900, het pand was toen circa 215 jaar oud, is op kosten van de ambachtsheer het hele dakbeschot vernieuwd. De nieuw gebruikte planken waren zogenaamde kraaldelen, waaruit het dak nog steeds bestaat.
Aan de voorzijde van het dak is boven de huidige woningen nummers 92 en 94 een scheepsmast in de dakconstructie verwerkt. Misschien is deze ook bij een vroegere reparatie gebruikt, maar het is ook mogelijk dat de mast al is gebruikt bij de bouw.
Het interieur was begin twintigste eeuw, ook voor die tijd, ouderwets te noemen. Ondanks enkele aanpassingen en verbouwingen stamde een groot deel nog uit de tijd van de bouw. Door de hoge kamers en de plavuizen vloeren was het vooral ‘s winters moeilijk warm te stoken. Een kamer in de woning A 45 werd in de winter zelfs niet bewoond, de bewoners noemden deze ruimte dan ook “de kouwen uuze”. De andere kamer die oorspronkelijk de zomerkamer van de ambachtsheer was, had een houten vloer en was behaaglijker.

Verkoop

In de jaren twintig van de vorige eeuw woonde familie H. Minderhoud op nummer A44 en familie W. Roelse op nummer A45. De heer Willem Roelse die van beroep timmerman/aannemer was had grootse plannen met het pand. Hij vond zijn huurbaas, de ambachtsheer, bereid om het gehele pand (A44 en A45) aan hem te verkopen.
Op 13 maart 1930 kocht Willem Roelse het pand van de toen 74 jarige ambachtsheer Hendrik Jacob baron van Doorn van Westcapelle. De koopakte werd getekend bij notaris J.C. Blaupot Ten Cate te Middelburg met een volmacht van de ambachtsheer, omdat die in Brussel woonde.


De tuinmanswoning, alias het 'Eeren'uus omstreeks 1925

Verbouw interieur

Toen het pand eenmaal bezit was van Willem Roelse is de grote verbouw van het geheel begonnen. Eerst werd de woning  aan de rechterkant, waar Roelse zelf woonde onder handen genomen. De indeling werd gewijzigd en het interieur werd aan de eisen van de tijd aangepast. Toen dit klaar was werd aan de linker helft begonnen. Hier werden twee kleinere identieke woningen in gemaakt. Omdat hier eerst te weinig ruimte voor was, werd de poort naast het pand bij de woning getrokken. Op dit nieuwe stukje grond kon net de gang van de linkse woning worden aangebouwd.
Het originele interieur werd voor het grootste deel gesloopt. Enkele onderdelen  zoals de hardstenen plavuizen en de grote houten schouwombouw werden verkocht, om dienst te doen bij restauraties in monumenten o.a. in Middelburg. De tegeltjes met de blauwe landschapjes en kinderspelen werden zo goed en zo kwaad als het ging van de muren gebikt en door Willem Roelse in de keuken van zijn woonhuis hergebruikt.
De opkamer en de ernaast gelegen bedsteden werden gesloopt en de eronder gelegen kelder werd volgestort met puin en afval en afgedekt met planken vloeren. Het interieur van alle drie de nieuwe woningen werd in die tijd als zeer modern ervaren. Een slaapkamer beneden en een inpandige w.c. was in die tijd in Westkapelle een luxe. Ze werden door sommigen dan ook “burger uusjes” genoemd.

Restauratie buitenkant

De buitenkant van het gehele gebouw werd in tegenstelling tot de gemoderniseerde binnenkant geheel in stijl, passend bij de leeftijd van het gebouw, gerestaureerd. De gehele voorgevel is met de indeling van de ramen en deuren en met veel oog voor detail een harmonieus geheel geworden. De twee grote schoorstenen op het dak werden vervangen door vier kleinere behorende bij de rookkanalen van de verbouwde woningen.
Het glint voor het pand bleef het originele, alleen moesten er twee palen worden bijgemaakt omdat het pand natuurlijk iets langer was geworden na de verbouw.
De gehele restauratie was voltooid in 1932 en de bewoners van de twee nieuwe huurwoningen waren een meester en juffrouw van de ernaast gelegen openbare lagere school. De nieuwe huisnummers waren Zuidstraat A52, A52a en A53.

Bombardementen

De situatie van het pand bleef onveranderd tot 3 oktober 1944. Op deze dag werd de zeedijk bij Westkapelle gebombardeerd door de geallieerden ten behoeve van de bevrijding van Walcheren. De zeedijk en tevens een groot deel van het dorp werden door de bommen vernield.
Het gehele pand met de drie woningen werd gespaard in dit bombardement. De schade bleef beperkt tot enkele scheuren in de muren, glasschade en kapotte dakpannen. Er was wel een basaltblok dwars door het dak gevlogen,
afkomstig van de dijk enkele honderden meters verder. Het was nog mogelijk om te blijven wonen op deze plaats omdat het zeewater niet in deze huizen kwam door de hoge ligging in het dorp. De bewoners durfden echter niet meer in het dorp te blijven en vluchtten de dagen erna net als de meeste andere Westkappelse overlevenden naar omringende dorpen.
De zeedijk en delen van het dorp werden nogmaals gebombardeerd op 17 en 29 oktober. Een groot gedeelte van omliggende bebouwing werd hierdoor met de grond gelijk gemaakt, maar de bebouwing  in dit stukje van de Zuidstraat kwam er redelijk goed vanaf. Op 1 november volgde de geallieerde landing. Er werd vanaf zee een regen van granaten op het dorp afgevuurd. De Nederlands hervormde kerk werd in brand geschoten en het gemeentehuis en de openbare lagere school werden als een kaartenhuis weggevaagd.  Als een wonder bleef het pand met de drie woonhuizen gespaard. Door de granaatinslag bij de naastgelegen school  werd een deel van de zijgevel en de keuken van de linker woning (A52) verwoest.


Het 'Eeren'uus na de bombardementen en gealiieerde landing in het najaar van 1944

Provisorische bewoning

Toen het dorp op 1 november was bevrijd werden enkele nog bewoonbare huizen in het dorp gevorderd door  de geallieerden. Enkele Engelse verpleegkundigen en artsen namen hun intrek voor onbepaalde tijd in het middelste woonhuis (A52a) van het pand.  Toen Walcheren was bevrijd en er geen gevaar meer was om in Westkapelle te wonen, kwamen enkele inwoners naar het verwoeste dorp terug. Heine Huibregtse  kreeg van Willem Roelse ( die toen in Oostkapelle woonde) toestemming om in het beschadigde linker woonhuis (A52) te wonen omdat Heine Huibregtse zijn eigen woonhuis was verwoest. Het gat in de zijgevel en de achtergevel waar de keuken was geweest werden afgedekt met een groot zeil, en de ramen werden gedeeltelijk dichtgetimmerd. Op deze manier bracht Heine de winter door naast zijn Engelse buren. Tegen het glint van de woning van Willem (A53) was op 1 november een geallieerde tank gestrand die er zeker een half jaar bleef staan. In deze winter van 1945 werd ook begonnen met de werkzaamheden voor het dichten van de dijk en de wederopbouw. Dit bracht weer meer bewoners in het dorp en ook een enkele winkelier keerde weer terug. Kruidenier Lou Brasser kreeg toestemming van Willem om in zijn woonhuis te wonen en een winkeltje te beginnen in het naastgelegen kamertje. Zo waren alle woningen weer bewoond. Het was wel improviseren want de dijk was nog niet dicht en men moest leven met het tij. Door de hoge ligging in het dorp is er nooit zeewater in het pand geweest, dus dat maakte het zeer geschikt voor bewoning. De vloedlijn was wel vlakbij, slechts enkele meters van de achterdeur. De bewoners keken door de ramen aan de achterzijde van het gebouw, zo het dijkgat in, bij helder weer zag je de kust van Zeeuwsch-Vlaanderen liggen!
Zodra Willem Roelse de kans kreeg werd het beschadigde huis A52 opgeknapt. Aan materiaal geen gebrek want het hele dorp lag vol met stenen en planken. Dit was bij de verbouw van deze woning in 1996 duidelijk te zien want het keukendak bestond uit allerlei soorten planken in diverse kleuren verf. Doordat  het gehele pand zo snel was gerepareerd kwam het door de keuring heen die alle beschadigde huizen moesten ondergaan. Wanneer de beschadiging aan een gebouw te groot was of  niet in het herbouwplan van het dorp paste moest het namelijk worden gesloopt. Toen de dijk was gedicht en in 1946 alle ruïnes waren geruimd was het grootste deel van het dorp een kale vlakte met hier en daar een huis dat het had “overleefd”. Het pand stond nu helemaal alleen, alle naastgelegen huizen waren verdwenen.

Wederopbouw en huidige staat

In 1946 kwam het dorp weer tot leven want door de vele houten noodwoningen die werden gebouwd keerden de inwoners weer terug in Westkapelle. De wederopbouw van het dorp kwam snel op gang.  Het dorp werd in grote lijnen opgebouwd naar het vooroorlogse grondplan. Door de ligging van het voormalig dijkgat met de nieuwe dijk en de ontstane kreek onderging de zuidkant van het dorp een ware metamorfose.
Ook het centrum van het dorp werd aangepast. Een deel van de Zuidstraat werd verbreed in de vorm van een marktplein waar ook het nieuwe gemeentehuis en de Hervormde kerk werden gebouwd. Deze verandering vond plaats in het gedeelte van de Zuidstraat tegenover het pand zodat het nu aan het marktplein kwam te liggen. Het nieuwe adres van de drie woonhuizen werd nu Markt 92, 94 en 96.
Eigenaar Willem Roelse woonde weer in zijn huis op nummer 96 en de andere twee huisjes waren weer verhuurd. Zo bleef de situatie en het uiterlijk van het gehele pand jaren onveranderd.  Na het overlijden van Willem Roelse in 1979 erfde zijn enige dochter Neeltje het gehele pand.
Zij ging in het huis van haar vader wonen, nadat het inwendig was verbouwd, want de laatste verandering dateerde alweer van de verbouwing van 1931.
In 1987 verkocht zij huurwoning nummer 94 aan de bewoners  die er al jaren in woonden. Nadat in 1995 de laatste huurders van nummer 92 waren vertrokken werd ook dit woonhuis verkocht. Zo was het pand voor het eerst sinds de bouw ervan niet meer in bezit van één eigenaar.
Bij de eerder genoemde verbouwing in 1996 van nummer 92 werd geprobeerd om meer ruimte te creëren door middel van een dakkapel aan de voorzijde. Omdat deze enige dakkapel, gezien de lengte van het dak, geen gezicht was, besloten de bewoners van nummer 96 ook een zelfde dakkapel te plaatsen. Uitgangspunt waren de gravures uit de achttiende eeuw waar het pand ook twee dakkapellen bezit op ongeveer dezelfde plaatsen. Monumentenzorg vond dit een prima plan en gaf toestemming om deze twee dakkapellen te plaatsen. Ook de met puin volgestorte kelder onder dit huis werd leeggehaald en gerestaureerd zodat deze ruimte weer kon worden gebruikt.
Zo staat nu na ongeveer 320 jaar dit stukje Westkappelse historie nog steeds midden in het dorp trots overeind!


Het 'Eeren'uus in de huidige staat

Intussen zijn ook Neeltje Flipse-Roelse en haar echtgenoot overleden; anno 2011 was t 'eeren'uus opnieuw aan een verbouwing toe.

Piet Minderhoud.

Geraadpleegde literatuur
-K. Baart, Westkapelle, hare bevolking, Westkapelsche dijk ,Middelburg 1889.
-Martin van den Broeke, Jan Arends, Buitenplaatsen op Walcheren, Alphen a/d Rijn, 2001.
-K. Faase, Tussen dijk en toren, Vlissingen, 1989.

Laatst. gew. 25-11-2013