Artikelindex

Columns

(De columns op deze website worden geschreven op persoonlijke titel van de auteur. Plaatsing betekent niet dat de SCW het met het geschrevene eens is. Als een column geschreven is onder een pseudoniem, dan is bij de SCW bekend wie de schrijver is.)

De Wete

Alle digitale uitgaven van De Wete kunt u hier lezen.

 

 


Herfstblues 2012

 

SOMMER-ENDE

Ich hab’ das erste Laub gesehen
Das gelb am Boden lag.
Es blieb mein Fuβ betroffen stehen
Und meines Herzens Schlag.

So unvermuted war ’s geschehen
und nach so kurzer Zeit
seit ich die Blätter grün gesehen.
Wie war der Frühling weit.

Bang dachte ich im Weitergehen
an allen Lebens Lauf:
Erblühen, welken und vergehen
Jedoch der Abend war noch schön
Die Sterne zogen auf.

(Onbekende romantische Duitse dichter)

21 september 2012


 

Opnieuw een poëtische column van Ad Hanneman:

Westkappelse herinneringen

Daar op de dijk.
In ruststand met pensioen.
Een tank. Een visioen.
Bloed, rook en dolend vuur.
Kreunende soldaten -
een te vroeg waarheidsuur.
gedocumenteerd
aan de dijkvoet

Je gniffelt

Ginds in de verte.
Tussen zee, dijk en kreek.
Een later monument.
Door de muze ontstaan, als
de schoppensteele bekend.
Symbool voor doorbraak.
Van water en bevrijding.
Soms voeden bundels
geknipte bloemen
de herinnering aan
ontpolderd land.

Je peinst.

Geen namen van helden.
Hun onderdeel genoemd,
op gepolijste stenen.
Onder een continue radar
voor scheepvaartveiligheid.
Op kinderkoppen,
bij reddingsgebouw
bij niet verklaarde
op hout in goud geletterde
Henny van Nievelt.

Je gnuift.

Dan de ontzande diepte.
Bij Walcherse drooglegging,
vol water Kreek gedoopt.
Nooit rimpelloos.
Met drijvende vogels
achter wuivend riet.
Jan Campert moet er nog
over groen gelopen hebben.
Als onbekommerd knaap.
Onrecht schuwend,
toen zijn vader
plaatsgenoten genas,
en niemand
achttien doden las.

Je fronst.

De Markt - bekneld
tussen gemeentehuis,
kerk, horeca
en wat middenstand.
Een protserige tijd
beconcurreert de kerkklok.
Iemand beeldhouwde
een dijkwerker:
het symboolberoep,
van de autochtonen -
harde werkers
tegen rijzend water.

Op de Markt bezoekers.
Soms een VVV folder model.
Ze likt ijs, beseft niet
hoe ze toeschouwende
mannen ontroert.

Je mijmert.

Maar geen Charley Toorop
en hoe zij in De Valk
inspiratie tankte
in dit klinkerdorp.
Onder dijkwerkers.
Ver voor de aan
moord en onderdrukking
herinnerende
Westkappelse
oorlogsmonumenten.

Je citeert Nietzsche.

Ad Hanneman
december 2008/april 2012


Ad Hanneman schreef het gedicht Oudejaarsavond in Westkapelle:

Ik vraag het me af, die avond:

Welke gedachte spreekt

die knallende duisternis

 

Ik vraag het, recht in hun vuurpijlen

om gaten in mijn verbeelding

later die nacht te laten dromen

 

Ik vraag verlangend, in de brandlucht,

welk gekrakeel de krijsende kolonie

meeuwen straks schuttingtaalt

 

Maar ik vraag niks meer, als jij,

straks, mijn stoutste herinneringen

tot leven wekt, naast een

onfortuinlijk geopende

goedkope fles champagne

 


Waarom Walcheren niet bestaat.

Door Cees Maas

Er zit een jongen van nauwelijks 13 jaar bovenop het op 1 na hoogste duin van Domburg, de Hoge Hil. Het is helder weer. Hij ziet de Lange Jan, de kranen van de Schelde, hij ziet de toren van Oostkapelle, en ver weg, het is een schaduw, ligt Schouwen. Engeland zie je niet, dat kun je alleen vermoeden. Het eiland aan de voeten van de jongen is Walcheren. De jongen zit in de brugklas van de Rijks Hogere Burger School in Middelburg en heeft vanmiddag aardrijkskunde en geschiedenis gehad.  
Geschiedenis van Nederland, en aardrijkskunde van de hele wereld. Hij leerde over Wilem van Oranje en sinds enkele uren ook, weet hij wat de hoofdstad van Spanje is.
Van Walcheren weet hij vrijwel niets. Oh ja, hij is in Domburg geboren, dus hij kent  alle verhalen. Van het dorp. Wanneer het springvloed is, wie zijn vrouw slaat, welke families niet vriendelijk  zijn, en vooral: Dat het volk in de dorpjes naast hem niet deugt. Dat wordt bij hem, door dorpelingen die het goed met hem menen, ingestampt. Westkapelle is niks, Oostkapelle nog minder en Aagterkerke, da’s driemaal niks. De jongen hoort het aan, maar begrijpt het niet. Hij bevindt zich in een samenleving waar niet iedereen, althans niet elk dorp,  gelijkwaardig is.
En aan zijn voeten ligt het eiland Walcheren.
En daar is hij, zo jong als hij is, trots op. Trotser dan op zijn dorp, dat hij slechts als deel ziet van dit prachtige eiland.
Hij had zijn vader al gevraagd wat de hoofdstad van Walcheren was. Want dat elk gebied een hoofdstad moet hebben, wist hij inmiddels. Maar zijn vader had het hoofd geschud. Dat Middelburg wel op Walcheren ligt, maar de hoofdstad van heel Zeeland was, had hij gezegd. Of Walcheren dan een vlag had, of een volkslied, wilde jongen weten. Glimlachend had zijn vader weer het hoofd geschud. Walcheren bestaat wel, maar is niet officieel bevestigd als zodanig, had de jongen begrepen. Walcheren bestaat maar half, dacht de jongen op zijn duintop. Maar dat was niet zijn eigen vaststelling als hij uitkeek over het eiland.
De jongen rijdt met zijn vader naar het buurdorp, Westkapelle. Ze komen bij een vrouw die uiterst vriendelijk is en hen schapenkaas verkoopt. Tot ze hoort uit welk dorp ze komen.
“Aoles wat vanachter de toren komt, dat deugt niet,” sist ze de jongen toe en ze wijst naar de grote vuurtoren aan de rand van het dorp. Ze trekt een boos gezicht, vol haat.  De jongen is enigszins verbijsterd door deze  confrontatie,  maar stelt vast dat niet alleen de bewoners van zijn eigen dorp de pest hebben aan hun buurdorpen, maar dat de buurdorpen kennelijk ook de pest hebben aan zijn dorp. Er moet iets aan de hand zijn. Iets onzichtbaars wat hij niet kan merken, maar wat verder iedereen weet. Voortaan, als hij op de duintop zit en uitkijkt over zijn glimlachende eiland met zijn koeien en dromerige wolken, voelt de jongen zich een beetje bedrogen.
Oh ja, later leert hij dat dat niet iedereen in de dorpen er zo over denkt. Dat er zelfs Domburgers met Westkapelse meissen trouwen en omgekeerd. Hij leert dat het achterlijk, benepen en kleingeestig is om de bewoners van een buurdorp als minder of anders te beschouwen. Ernstige mannen in Domburg, maar ook in Westkapelle, vertellen hem dat de stammenstrijd niet meer van deze tijd is. Dat het zelfs gevaarlijk kan worden in tijden van crises, als je zo over je medemens denkt. De jongen omhelst deze gedachten, maar is nog steeds op zoek naar zijn eiland Walcheren. Zijn grote vraag is of dat eiland als samenleving bestaat, of dat het niet meer is dan een verzameling sissende dorpjes, waar iedereen zijn eigen dialect spreekt en zijn eigen voetbalclub heeft.  
Er zijn nog meer lessen. De rivaliteit tussen de dorpjes wordt ook vaak als humor gebruikt. Als ironie. En daar houdt de jongen wel van. Het gaat om de toon, maar je moet glimlachen als een Westkappelaar opmerkt dat je van Aagtekerke-Noord komt. Dat is meestal niet slecht of neerbuigend bedoeld. Wat  je dan zelf moet doen als je scherp genoeg bent, is een opmerking terugplaatsten. En als je daar samen om kunt lachen of glimlachen, dan verbroeder je een beetje. Dat is belangrijk op Walcheren, weet de jongen inmiddels. Hoe meer respect de dorpen voor elkaar krijgen, hoe meer Walcheren als samenleving ontstaat. Net zo vriendelijk en vredig als het plaatje dat hij ziet vanaf hij hoge duintop.
Maar misschien ook, komt het er nooit echt van, denkt de jongen op trieste momenten. En heeft hij een onhaalbaar ideaal. En ook: Wat doet het er werkelijk echt toe? Want Walcheren bestaat nog steeds niet in de hoofden van veel Walchernaars. Er is een imagocampagne om de bekendheid van Zeeland te vergroten, leest de jongen in de Provinciale. Maar de bekendheid van Walcheren? Niet nodig kennelijk, want Walcheren bestaat niet.
Er zijn wel flarden. De jongen vindt jaren later een oude dichter, Jan Campert, die een lofzang heeft geschreven over het eiland. De jongen heeft een afkeer van odes. Ze zijn meestal over-geromantiseerd en onecht. Maar Campert was een zeer goede dichter.  Hij schrijft:
‘Daar is geen land als dit mijn land
besloten tussen zee en strand.’
Dat spreekt de jongen zeer aan. Hij verdenkt de dichter ervan op de Hoge Hil gezeten te hebben, op een vriendelijke dag met helder weer. En er is een oud lied, uit de tijd van de naoorlogse wederopbouw:
‘Eens groeit op Wal’chren weer het goudgeel graan…’
Dat zijn de flarden. Hij reist naar andere Nederlandse eilanden. Naar Texel en Terschelling. En stelt vast dat het die eilanders wel is gelukt om hun eiland als een geheel te zien en te presenteren. Ze zijn trots op hun streek.
Weer jaren later, als de jongen een beroep uitoefent dat hem in aanraking brengt met  politici en beroepsbestuurders, ontdekt hij waarom Walcheren altijd bestuurlijk en cultureel verscheurd is geweest en dat waarschijnlijk nog lang zal blijven. Macht. Stomme, zielloze, begerige macht. Het is niet zozeer de naijver tussen de dorpjes, dat is klein bier. Maar veeleer de erfstrijd tussen de grote machtsblokken op Walcheren. Middelburg en Vlissingen. Ze wilden fuseren, en idealisten noemden dat plan Vlisburg, maar het onderlinge geruzie was dermate hoog dat het niet was op te lossen.
Ook toen de kleinere gemeenten op Walcheren fuseerden en wijze hoofden opperden dat het nu tijd was voor de nieuwe gemeente Walcheren, ging (onder meer) Middelburg er dwars voor liggen en kreeg voor elkaar dat de nieuwe gemeente niet Walcheren, maar Veere zou gaan heten.
Dat was, vindt de jongen, een historische blunder van formaat.    
Zo is er altijd met het eiland gespeeld. Al zie je dat dus niet wanneer je hoog op die Walcherse duinen zit. Dan denk je een verbonden streek te zien. Waar het ene dorp weliswaar een andere cultuur heeft als het andere, maar waar ze op elkaar schelden omdat ze elkaar liefhebben. Want er zijn meer overeenkomsten dan verschillen. Walcheren is een eiland waar een zware cultuurhistorische band door loopt die je niet kunt ontkennen, maar die nooit is gehonoreerd met een status in de tegenwoordige tijd.
Dit alles overdenkt de jongen. In melancholieke dagen vreest hij dat alleen de oude dichter Campert zijn eiland werkelijk aanvoelde. Hij kent diens woorden uit zijn hoofd.  
‘Wie ogen heeft om nog te zien,
zal, als hij Walcheren ziet,
die sluiten voor een wijl misschien
maar hij vergeet het niet.’

Panorama van Walcheren vanaf de Hoge Hil


Een wandeling door Westkapelle

19 april 2011 (overgenomen uit blog http//ceesmaas.net)

Foto Jan de Jonge
“Kijk”, zegt Jan, “een huis zonder voordeur”.
“Waarom?”, vraag ik.
“Een voordeur is hoogmoed, daarom,” zegt Jan.
Ik begrijp het.
Hoogmoed, in de zwaar christelijke dagen van voor de Tweede Wereldoorlog, was een van de ergste zonden die een inwoner van Walcheren kon bedrijven. Niet alleen in Westkapelle trouwens, maar op heel het eiland. Nederig moest je zijn, nederig en klein, dat was de juiste weg. Dan maar geen voordeur. Want hoogmoed komt voor den val, dat weet toch een ieder?
Tja.
We staan in de Noordstraat van Westkapelle op een frisse maar zonnige voorjaarsvrijdag. En kijken naar een smal wit huis, in een rijtje, met twee raamkozijnen en inderdaad geen voordeur in de voorgevel.
“Daar moet je door de achterdeur naar binnen, overigens geen slechte gewoonte in dit dorp”, zegt Jan.
Jan Kaland is lid van de Stichting Cultuurbehoud Westkapelle, een stichting die zich inzet voor het behoud van de eigen cultuur en tradities in Westkapelle. Het huis in kwestie is één van de weinig overgebleven panden na de verwoesting van het dorp in 1944. Dat, en het gebrek aan een voordeur, maakt het authentiek. Daarom zou je dit huisje kunnen beschouwen als een jong monument, dat bescherming zou moeten verdienen. Precies met dit soort dingen houdt de stichting zich bezig.
Overigens dient de stichting ongevraagd en onbedoeld een breder doel: in deze tijd van oprukkende karakterloze nieuwbouwijken en het uitsterven van de Zeeuwse talen, plus het verlies aan tradities, kortom in de algemene nonchalance van deze nieuwe tijd, is Westkapelle, waar het allemaal nog anders is, uitgegroeid tot hét centrum van de Zeeuwse cultuur.
Nergens anders in Zeeland vind je nog een dorp waar het authentieke Zeeuwse zo gekoesterd en bewaard wordt als in het dorp onder de grote vuurtoren.
Veere, Middelburg en Zierikzee hebben hun VOC-cultuur redelijk goed behouden, maar Westkapelle staat voor de algemeen Zeeuwse cultuur. De cultuur van het platteland. De cultuur van de Zeeuwse dorpen. Zoals het eens was.

Een willekeurige achterdeur gaat open. We stappen de brede tuin in van de Westkappelaars Jan en Appie de Jonge. Ze zijn net bezig met de lenteschoonmaak van de tuin. Appie maakt de vijver schoon, Jan maait het gras. Het huis staat dichtbij de kreek. Ook hier het beeld van een voorgevel met een hoge, brede garagedeur. In de zijgevel: het bekende Zeeuwse raamkozijntje van beton. Een Zeeuwse vlag wappert. Achterin een schuur, met gepotdekselde zwarte planken. “Omdat we vanuit de zitkamer een mooi beeld wilden hebben als we naar buiten kijken,” zegt Jan. En omdat dit de stijl is van Westkappel”. Ook de achtergevel is zwart gepotdekseld. De sfeer in de tuin is relaxed en prettig.
“Dit huis,” zegt Jan, “is mijn anker”.

De wandeling maakt het duidelijk. Westkapelle is een prachtig dorp als je van Zeeuwse bouwstijlen houdt en er oog voor hebt. Overal piepen de traditionele voorgevels op, veelal op onverwachte plekken. Vaak met gepotdekselde zwarte planken. Waterborden in Zeeuws zwart-wit, raamkozijnen met de juiste roe-verdeling, makelaars aan de nokken, en alles is spicspan onderhouden. Goed in de verf. Wat je ziet, is Zeeuwse trots. Veel voorgevels ook, hebben hoge openslaande deuren voor de garage of een kleine schuur. En hoewel veel huizen klein zijn, zijn de tuinen erachter het tegendeel. De Westkappelaar heeft graag de ruimte op zijn eigen lapje grond. Vergeleken met het buurdorp Domburg zijn de tuinen achter de huizen veel groter. Westkapelle is ook nog een van de weinige dorpen waar in het centrum van de bebouwde kom een akker ligt, omsloten door huizen.
En rode dakpannen, rode pannendakjes, misschien wel het kenmerk van het dorp.
“Vroeger realiseerden we dat onszelf niet zo”, zegt Jan Kaland, “maar toen de dijk werd opgehoogd konden we ons dorp pas goed van bovenaf zien, en toen zagen we dat beeld van golvende rode daken.”

Dat is ook het mooie. De tradities en cultuur worden hier niet kunstmatig bewaard. Het is geen subsidie-syndroom. Het is geen moeten. Het maken van gepotdekselde zwarteplankengevels gebeurt hier omdat velen voelen dat het gewoon zo hoort en dat zo willen. Dat maakt Westkapelle niet tot een openluchtmuseum, maar tot een echt, leefbaar dorp. Gemaakt en in standgehouden door de inwoners zelf.

Wat niet zeggen wil dat de situatie in het dorp planologisch ideaal is. Er zijn grote fouten gemaakt in de haast van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog. Veel oude inwoners vonden na terugkomst hun eigen dorp niet meer terug. Het stratenplan had anders gemoeten, vindt men nu. Minder lange rechte blokken, meer oude kronkelstraatjes, zoals vroeger.
Er zijn bomen te weinig. En die bomen die er staan waaien vaak dood door de snijdende zeewinden die in de lange straten geen belemmering vinden. Om die reden zijn op de markt woestijneiken geplant. Eigenlijk raar, een boom uit de woestijn die hier in de Westkaap tiert. Het zijn ook geen echte stoere bomen zoals je ze verder in het beschutte deel van de Zuidstraat wel vindt. Woestijneiken zijn dunne decoratiebomen, ze worden niet zo hoog ook. Maar ze hebben één groot voordeel: ze kunnen tegen de zoute Westkapelse wind.

April 2011

Cees Maas
Journalist/fotograaf
http.ceesmaas.net

Reactie:

Henk Postma
Zo lezen we ze niet vaak meer, Cees. Van die ouderwetse verhalen waarin de Waan van de Dag een stapje opzij zet voor ‘t alledaagse Licht waarin we de eeuwigheid bezingen…..


20-9-2010  Jazz by the Sea

Jazz by the sea

Het kan weinigen ontgaan zijn dat van het afgelopen weekend aan de Walcherse kust een jazzweekend gemaakt werd. Overal muziek met als grootste trekpleister ons buurdorp Domburg. Het was er druk en gezellig. Zaterdag was ik er zelf niet, maar dat was voor anderen een aansporing te meer om juist wel te komen, want binnen en buiten was Domburg stampvol. Zondag ging ik er eindelijk zelf kijken en luisteren. De muziek was wat je kon verwachten, de klassieke en misschien soms wat uitgemolken oude stijl-jazz, maar wel prima muzikanten. Ik wou dat ikzelf en OKK daar wat meer van hadden. Aan het publiek dat daar bij hoort, heb ik me ook weer mogen vergapen, want dat went nooit. Veel grijze kopkes, rode en gele broeken, gestreepte overhemden, Mc Gregor-truien en Gaastra jacks. De bijbehorende dames dringen de associatie op met jarige duivinnen: glanzende pluimen en slepende staarten. Allemaal wel heel erg nonchalant-netjes. Tussen dit jazzy publiek zowaar ook nog een paar andere  verwaaide Westkappelaars.  
Wat doe je als Westkappelaar als je je niet zo thuis voelt in het gezelschap? Dan loop je in de richting van de zee.  En ook daar, bij het Badpaviljoen klonken de trombone, de saxofoon en zelfs de drums “as een urgeltje”. Maar ja het Badpaviljoen, dat heeft nogal een hoge drempel. Want je moest wel Viruly of Campert heten om er daar als Westkappelaar bij te horen. Maar de tijden veranderen ook wel eens ten goede. Samen met m’n echtvriendin heb ik me daar uiteindelijk onopvallend tussen de jongere ouderen kunnen mengen en zijn we neergestreken aan een tafeltje op het terras. Muziek, entourage, gastvrijheid, bediening en het tripelbiertje, ze waren allemaal best, zelfs al waaide het zo dat het schuim uit het glas vloog.
Domburg, voor velen dit weekend dus the place to be en terecht. Aagtekerke-Noord is hier de denigrerende kwalificatie, maar dat lijkt toch veel op afgunst. Want de weinigen hier aan de Zeeuwse kust die niets van de jazz gemerkt hebben, wonen –dat kan haast niet anders- allemaal in Westkapelle. Er was een tijd dat ook Westkapelle in het jazz-weekend van zich liet horen en spreken. Met weemoed herinner ik me de fabuleuze optredens van Mr. Boogiewoogie in het Kasteel. Maar nu zien onze horecaffers daar kennelijk allemaal geen brood meer in. Gemiste kansen. Grootste opgave voor de komende tijd: hoe krijgen we meer muziek op Wasschappel ?

20-9-2010

Letter

26-7-2010 Liberty Bridge

Liberty Bridge
Westkapelle heeft er een attractie bij. Tussen het Polderhuis en de tank op de zeedijk is de Liberty Bridge gebouwd. De brug is bedoeld als een eerbetoon aan de geallieerde militairen die zijn omgekomen bij de landing en de gevechten om Westkapelle in november 1944. Zij symboliseert de verbinding, de relatie van Westkapelle met de zee, de vrije wereld en met de mensen die daarvoor gevochten hebben. De brug is vrijwel geheel gebouwd door plaatselijke vrijwilligers. Ze gebruikten robuuste, zware materialen, die traditioneel ook gebruik werden voor paalhoofden en dijkbekleding. De brug is een sieraad geworden voor de omgeving. En niet alleen uiterlijk, ook de wijze van totstandkoming kun je een fraaie uiting van de Westkapelse cultuur en leefwijze noemen. Op dezelfde wijze en met dezelfde betrokkenheid als in het verleden de dijkwerkers aan “hun” dijk werkten, hebben de Westkapelaars de brug gebouwd. In korte tijd en met heel beperkte financiële middelen.

Op vrijdag 23 juli 2010 is de Liberty Bridge met prachtig zomerweer, met veel binnen- en buitenlandse genodigden en onder grote publieke belangstelling officieel en feestelijk geopend. Enkele Engelse veteranen, die in 1944 zelf bij Westkapelle zijn geland, verrichten de officiële openingshandeling. Het officiële gedeelte ging gepaard met de nodige militaire plichtplegingen. Maar ook Westkapelle zelf kwam aan bod. De brassband OKK speelde de volksliederen en de heiploeg heide de laatste paal. De toespraken hadden wel een hoog “Praise the Lord” gehalte. Tja.

Daarna begonnen de echte feestelijkheden, zoals dat in Westkapelle de gewoonte is. Plezier, muziek, gezang van “aawerwesse” en spijs en drank in overvloed.

Het bandje van dienst was een verademing en in deze sfeer en de ongedwongenheid kon op het eind van de avond een klein meisje van een jaar of 3 de show stelen.

Complimenten aan de initatiefnemers, de aanjagers en de werkers voor de brug en de prachtige dag.

26-7-2010

Letter