Artikelindex

Kunst en Wetenschap in Westkapelle

Het Zeeuwse Licht is uniek. Een bijzondere lichtval langs de kust en met een unieke weerschijn over de zee en het land van Walcheren. Geen wonder dat  dit bijzondere licht in de loop der tijd veel kunstenaars heeft aangetrokken en geïnspireerd.

Domburg werd vanaf de 2e helft van de 19e eeuw een echte kunstenaarskolonie met bekende namen als Jan TooropPiet Mondriaan en Jacoba van Heemskerk. Westkapelle is veel minder bekend in de kunstwereld, niet echt wat je een kunstenaarsdorp noemt. Toch zijn ook Westkapelle met zijn kenmerkende architectuur en de dijk en de Westkappelaars met hun bijzondere levensstijl en tradities een rijke inspiratiebron gebleken voor een diversiteit aan kunstuitingen; schilders, beeldhouwers, schrijvers, fotografen, filmers, velen werden aangetrokken door het zo aparte dorp en lieten dat op de een of andere manier zien of refereerden eraan in hun werk. In de slipstream van de artistieke hoogconjunctuur in Domburg heeft zo ook Westkapelle een plaats gekregen in de kunstwereld.
En daarnaast hebben veel Westkappelaars zelf hun sporen verdiend in de kunst en in de wetenschap. Van oudsher kent Westkapelle ook veel verenigingen gericht op (amateuristische) kunstuitoefening.
In deze rubriek wordt aan een aantal voor Westkapelle belangrijke kunstenaars, wetenschappers en verenigingen meer aandacht besteed. Zie de lijst in alfabetische volgorde boven aan de pagina. In de beschrijvingen ligt de nadruk op het "Westkappelse" werk van de kunstenaars.

1 juli 2015, hits 7264


Eva Besnyö

Eva Marianna Besnyö (Boedapest, Hongarije, 29 april 1910 – Laren, 12 december 2003), fotografe

Eva Besnyö werd geboren in Boedapest en groeide daar op in een intellectueel joods gezin. Toen ze 18 was ging ze in de leer bij de vooruitstrevende fotograaf Jozsef Pécsi, waar ze kennismaakt met de architectuurfotografie. Hij stimuleerde haar naar Berlijn te gaan, toentertijd hèt centrum voor de internationale avant-garde. Hier komt ze in aanraking met de ideeën van het Bauhaus. Hierdoor beïnvloed zet ze zich af tegen de romantische traditie en kiest voor een zakelijke benadering van het onderwerp. In Berlijn leerde ze haar latere echtgenoot kennen, de Nederlandse fotograaf en cineast John Fernhout, zoon van schilderes Charley Toorop.
Vanaf 1931 is ze zelfstandig fotografe. Onder de toenemende dreiging van het nazisme in Duitsland worden haar politieke ideeën gevormd en gaat ze zich verwant voelen met de socialistische beweging. Aan de vooravond van de machtsovername door de nazi's, in 1932, wijkt ze uit naar Nederland. een jaar later trouwt ze met Fernhout. haar schoonmoeder Charley Toorop  introduceerde haar in de Nederlandse kunstscene. Ze sluit zich aan bij de Vereniging van Arbeidersfotografen en de Bond van Kunstenaars ter verdediging van Kulturele Rechten (BKVK); in 1933 heeft ze haar eerste tentoonstelling. Om in haar levensonderhoud te voorzien maakt ze ook portretten, m.n. kinderportretten en voor die tijd bijzonder gewaagde portretten van haar familie en kennissen.

De schilderes Anneke van der Feer op het strand in Westkapelle , 1933

In het spoor van haar schoonmoeder bezoekt ze in 1933 voor de eerste keer Westkapelle, waar ze logeert in hotel De Valk. Eva was gefascineerd door het Walcherse landschap en ook Westkapelle met de kleine huisjes, de dijkwerkersbevolking en de armoede in het dorp maken indruk op haar. Ze maakt veel foto's van de dijk, de bevolking, het agrarische leven en strandtaferelen. Een bijzonder uitgebreide en bekend geworden serie maakte ze in het jaar 1939. Evenals Charley Toorop liet zij Janis Huibregtse, alias Jôôs Fret (1903-1989) en zijn vrouw Adriana Huibregtse-Westerbeke (1910-1993) nogal eens figureren in haar werk.

Enkele Westkappelse foto's van Eva Besnyö uit 1939: 

Janis en Adriana Huibregtse aan de maaltijd met bezoekende kinderen


Straattafereel met poserende kinderen

Friteskraam op de Kapelle

Tijdens de bezetting was ze actief in het verzet en ze moest onderduiken om aan deportatie te ontkomen.
In 1945 scheidde ze van Fernhout en een jaar later trouwde ze met de grafisch ontwerper Wim Brusse met wie ze een zoon en een dochter kreeg. Nadat de kinderen wat ouder waren geworden ging ze weer meer fotograferen waarbij ze in het begin van de jaren '70 zich vooral toelegde op het vastleggen van acties van Amsterdamse feministen met name van de groep 'Dolle Mina'.
Op hoge leeftijd moest ze vanwege problemen met haar ogen stoppen met het fotograferen. De laatste jaren van haar leven woonde ze in het Rosa Spier Huis in Laren waar ze in 2003 op 93-jarige leeftijd overleed.

In 2004 werd ze 143ste bij de verkiezing van De grootste Nederlander. In Westkapelle werd wegens haar fotografische verdiensten een straat naar haar genoemd.

19 juni 2015


 Ad Braat

Adrianus Stephanus Maria Braat (Roosendaal, 18 januari 1919 - Zierikzee, 31 januari 2000), beeldhouwer, keramist, tekenaar

Ad Braat is vooral bekend geworden als beeldhouwer. Hij was een autodidact. Zijn onderwerpen waren portretten, figuurvoorstellingen en religieuze voorstellingen. Aanvankelijk was zijn werk abstract, later meer figuratief. Hij bewoonde samen met zijn vrouw Tessa Braat-Voorhuis het monumentale Burgerweeshuis in Zierikzee. Het echtpaar organiseerde hier 44 jaar lang een grote zomertentoonstelling. Het aanvankelijk bescheiden evenement groeide uit tot een beeldentuin van naam, met jaarlijks werk van ruim 40 kunstenaars. De beeldentuin werd steevast gecombineerd met een expositie klein antiek en curiosa.

In 1979 kreeg Braat van de gemeente Westkapelle opdracht tot het maken van een beeld van een dijkwerker. De fontein die tot dan op de Markt stond, was vanaf de plaatsing in 1969 controversieel onder de bevolking en had daardoor een negatief imago. Burgemeester Leen Moermond was niet helemaal wars van populistische acties en drukte door dat de fontein zou worden gesloopt en vervangen door iets dat meer appelleerde aan de Westkappelse identiteit: een standbeeld van een dijkwerker. Moermond en Braat kenden elkaar en zo was de opdracht vlot verstrekt. Braat maakte enkele proefmodellen voor een bronzen beeld, waaruit de bevolking van Westkapelle kon kiezen.

Model voor een dijkwerker dat het niet gehaald heeft

Het uitverkoren beeld, een bronzen steenzetter, werd op 11 september 1979 op de Markt onthuld door Jans Moermond-Mol, echtgenote van de burgemeester. 

De dijkwerker op zijn oorspronkelijke plaats op de Markt op een dijkje van basaltstenen

De dijkwerker kreeg in de volksmond de naam "Booisje" omdat sommigen een gelijkenis zagen met de dijkwerker Leunis "Booisje" de Witte (1887-1972).
Na een reconstructie van het Marktplein in 1997 verhuisde de dijkwerker enkele meters, tot voor de ingang van het verenigingsgebouw "Westkapelle Herrijst".

In dezelfde tijd als de opdracht voor de dijkwerker kocht de gemeente van Ad Braat in het kader van zgn. "1%-regeling" (1% van het bouwbudget mocht worden besteed aan kunst) ter verfraaiing van de openbare basisschool De Lichtboei het eveneens bronzen beeld "Beestenboel", een opeenstapeling van dierenfiguren.

Beestenboel op het schoolplein


 Abraham Caland

Abraham Caland (Westkapelle, 22 maart 1789 - Middelburg, 11 april 1869), waterstaatkundige en dijkbouwer

Abraham Caland was een zoon van Pieter Marinusse Caland en Janna Abrahamse Louwerse en dus een telg uit de Westkapelle familie Caland/Kaland; zie de familiestamboom . Hierboven zijn portret op een schilderij uit 1865, behorend tot de collectie van het archief Schouwen-Duiveland

Zelden heeft een Zeeuw zo'n opmerkelijke carrière gemaakt als Abraham Caland. Van dijkwerkersjongen klom hij op tot een opmerkelijk bekende waterstaatingenieur. Abraham Caland was een gewone Westkappels dijkwerkerszoon. Net als zoveel van zijn doprsgenoten ging de kleine Bram aan 'de dijk' werken. De Westkappelse zeedijk had veel onderhoud nodig en verschafte daarmee een groot deel van het dorp een broodwinning. Bram groeide op in een buitengewoon armoedige tijd. Het verhaal gaat dat hij uit bedelen werd gestuurd om zo het gezinsinkomen op peil te houden. Van deze bedeltochten hield Bram wat duiten over en ging ermee naar de schoolmeester van zijn dorp om les te krijgen. Die onderkende het talent van de jongen en gaf Bram zoveel onderwijs dat hij in 1803 werd toegelaten op het instituut voor de waterstaat, dat gevestigd was in de Abdij in Middelburg.
Daarna werd hij opzichter bij de polder Walcheren. In 1812 stapte hij over naar Rijkswaterstaat. Vanaf 1826 was Caland in Zierikzee werkzaam waar hij verantwoordelijk was voor Schouwen-Duiveland en later ook voor Tholen en Sint Philipsland. Hij doorliep er alle rangen tot hij uiteindelijk in 1837 hoofd werd van het district Zeeland.
In de omgang was hij niet altijd gemakkelijk. Tijdgenoten vonden hem zeer autoritair. In zijn tijd hielden de ingenieurs van Rijkswaterstaat zich ook bezig met de bouw van kerken vanwege de rijkssubsidies voor de bouw ervan (ook de kerk in de Zuidstraat in Westkapelle was een zgn. "waterstaatskerk"). Dat verklaart de bemoeienis van Abraham Caland met onder meer de bouw van de Nieuwe kerk in Zierikzee, waarvan de plannen naar zijn inzichten werden gewijzigd in de huidige zaalkerk. In de rang van hoofdingenieur bleef Caland actief tot 1854.
Opmerkelijk was dat Abraham Caland vervolgens aan een bestuurlijke carrière begon want hij werd president van de Centrale directie van de Polder Walcheren. Daarnaast was hij ook lid van de gemeenteraad in zijn woonplaats Middelburg en enige tijd lid van provinciale staten. Faam kreeg Caland door zijn publicaties. Hij schreef over de Zeeuwse polders, ontwierp een haven voor Scheveningen en dacht mee over een directe verbinding van Amsterdam met de Noordzee.

Titelpagina van zijn gepubliceerde ideeën over de Amsterdamse zeehaven

Zijn meest indrukwekkende publicatie was de 'Handleiding tot kennis der dijksbouw en zeeweringskunde', dat in 1833 in Zierikzee verscheen. Nog altijd is dat een betrouwbare gids voor wie wil weten wat het waterstaatswerk in de negentiende eeuw inhield.

Titelpagina van Caland's hoofdwerk

Ook Abrahams zoon Pieter Caland kreeg landelijke bekendheid. Hij trad in de voetsporen van zijn vader en was de grote man achter de Nieuwe Waterweg, een project waarmee hij in zijn tijd veel verguizing moest ondergaan. Pas later zijn de verdiensten van Pieter Caland erkend want deze verbinding was essentieel voor de afwatering van de grote rivieren en zorgde bovendien voor de opbloei van Rotterdam als wereldhaven. Aan het huis waar hij in 1826 in Zierikzee werd geboren, werd in 1969 een gedenkplaat aangebracht door het Genootschap Roterodamum. In de wijk Malta werd een weg en een plein naar hem vernoemd.
Vader Caland moest zijn Piet vaak een hart onder de riem steken als hij weer het mikpunt van kritiek was geweest. In 1868 schreef hij: 'Bedenk dat er nooit iemand geweest is, of hij leed aanstoot, miskenning en somtijds verguizing; doch wien men naderhand geen lofzangen genoeg had, ja er zelfs standbeelden voor oprigtte'. Nog geen veertig jaar later werd in Rotterdam een monument voor Pieter Caland onthuld.

Portret van Abraham Caland uit 1843, collectie gemeente Rotterdam

In het Waterbouwkundig Tijdschrift van juli 1951 verscheen van de hand van M.P. de Bruin een uitvoerig artikel met literatuur- en bronvermelding over het leven en werk van Abraham Caland. Download ditr artikel hier.

Abraham Caland is in zijn geboorteplaats Westkapelle lange tijd min of meer in de vergetelheid geweest. Na de dijkverzwaring in de jaren 1986-1988 werd een plein met een parkeerplaats, dat was gevormd aan het einde van de Zuidstraat bij de opgang naar de dijk, het Abraham Calandplein genoemd. In een keermuurtje tegen de dijk is als eerbetoon aan deze invloedrijke Westkappelaar een bronzen  plaquette met zijn beeltenis aangebracht.

Geact. 19 juni 2015


 Jan Campert

Jan Remco Theodoor Campert (Spijkenisse 15-8-1902 - Neuengamme, Duitsland 12-1-1943), schrijver en dichter

Jan Campert was een zoon van de Westkappelse huisarts Petrus Remco Campert en Johanna Maria Anna van Hall. Hij trouwde op 8-2-1928 met Wilhelmina Broedelet, actrice. Uit dit huwelijk werd een zoon geboren, de later bekende schrijver Remco Campert. Na echtscheiding (19-2-1932) gehuwd op 16-9-1936 met Clara Hendrika Catharina Clémentine Hélène Eggink, schrijfster. Dit huwelijk, waaruit geen kinderen werden geboren, werd ontbonden op 16-1-1939.

De vader van Jan Campert was per 1 mei 1905 benoemd tot gemeentearts in Westkapelle, waar het kleine gezin ook ging wonen. Jan bezocht van 1915 tot 1918 de gemeentelijke HBS met driejarige cursus in Vlissingen. In 1918 werd hij ingeschreven als leerling van de tweejarige handelsdagschool, die hij in het tweede jaar verliet voor een baan bij de Twentsche Bank, waar hij tot 1926 werkzaam was. Daarna beproefde hij zijn geluk in de journalistiek, aanvankelijk in plaatselijke en in streekbladen. In 1927 kwam hij in dienst bij De Nieuwsgier, Dagblad voor Westelijk 's-Gravenhage. Een belangrijk deel van Camperts werkzaamheden werd besteed aan kritische beschouwingen over toneel. Later verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij voor verschillende kranten schreef.Ook werkte hij als criticus mee aan verschillende tijdschriften als De Gids, Groot-Nederland, Nederland, De Tooneelspiegel. In 1922 debuteerde hij als dichter; zijn gedichten verschenen in literaire bladen als Helikon en Criterium.  Zijn eerste dichtbundel was  Refereinen, tot stand gekomen in samenwerking met Henne Schölte. Kan uit deze titel een zeker respect voor traditie blijken, de levenshouding die in zijn latere gedichten aan de dag trad, was die van een vrijheid en ongebondenheid minnende schrijver, een bohémien zoals de kritiek hem karakteriseerde. Aanleiding tot die karakteristiek gaf zijn onevenwichtig leven, zich onderscheidend door twee korte huwelijken, verscheidene amourettes gekruid door vechtpartijen met andere minnaars, fors drankgebruik en een chronisch geldgebrek.

De journalistiek bood hem in 1934 stof voor zijn eerste roman. Die in het donker... vertelt de geschiedenis van een jongeman van goede afkomst die steeds meer verstrikt raakt in gebeurtenissen die een terugkeer naar zijn 'normale' wereld onmogelijk maken.
Een jaar later verscheen zijn tweede roman Wier. Hierin staat een fictief dorp op Walcheren en het vooroorlogse Walcherse leven centraal. Het thema is opnieuw een verglijden uit een sfeer van welgestelden naar die van de ondergang door misdaad en ongebondenheid.

Wier is een roman, maar desondanks meenden veel Westkappelaars dat het hun dorp was, waar het verhaal zich afspeelde en dat hier een werkelijk bestaande boerenfamilie werd gekarakteriseerd. Bovendien werd het Walcherse dialect nogal knullig weergegeven. Wier en de schrijver kregen vanuit het dorp dan ook veel kritiek te verduren. Een soort reportage van deze affaire, met een boekbespreking verscheen in Elckerlyc, tijdschrift voor christelijke letterkunde van september 1937. Klik hier voor het Elckerlyc-artikel.
Zijn laatste novelle in 1941 heet Slordig beheer en is daarmee een kwalificatie van een door hemzelf als zodanig ervaren bestaan. Niet alleen van zelfkennis getuigt de titel, ook van een onvrede met het eigen leven die misschien een vluchten in de poëzie verklaart zonder dat deze tot een ondergang in de roes overgaat.

Maar Jan Campert was voor alles een dichter. Zijn liefde voor het Walcherse land uit zijn jeugd toont zich regelmatig in zijn werk, zoals in zijn ongedateerde gedicht Lof van Walcheren.

Daar is geen land dat zoo verliefd / door het water wordt omarmd
als tusschen Wester-Schelde en Sloe / van Walcheren het strand
Dat moet, toen god de wereld schiep / dien dag zóó zijn geweest
dat hij het opriep uit het niets / als weldaad voor den geest
een handvol grond, waarvan het oog / had zijnen lieven lust,
een groen juweel, een flonker-steen/ domein van stilte en rust.

Men reize waarheen men ook wil / den versten kaap voorbij
maar nimmer treft men zulk een land / als Walcheren in de Mei.
Wie ooren om te hooren heeft / hij luistere naar dit lied,
dat in de meidoornhagen leeft / en hij vergeet het niet.
Wie oogen heeft om nog te zien / zal als hij Walcheren ziet
die sluiten voor een wijl misschien / maar hij vergeet het niet.

En zelfs de voorjaarswind, die vaart / langs zee en dijk en duin
houdt den bewogen adem in / boven God's liefsten tuin
met zijn meidoornhagen in bloei / en wiegelend wegelkruid -
en keert weerom en vaart nog eens / verliefder dan een bruid.
Daar is geen als dit mijn land / besloten tusschen zee en strand.

- O palm van God's hand.

De oorlog en de bezetting werden Jan Campert noodlottig. Aanvankelijk leken hem daarvan de ernstige gevolgen en consequenties nog te ontgaan en scheen vooral geldgebrek hem er zelfs toe te drijven werk of een baan te zoeken waaraan politiek bedenkelijke kanten zaten - zo solliciteerde hij nog voor een functie bij het inmiddels gelijkgeschakelde Algemeen Nederlandsch Persbureau (ANP). Maar volkomen wereldvreemd was hij toch niet. Reeds in 1933 was dat gebleken toen hij in zijn Ballade der verbrande boeken het nationaalsocialisme in Duitsland aan de kaak had gesteld, en in Slordig beheer had hij de betrokkenheid van de dichter bij de samenleving onderstreept. Toen Campert op 5 maart 1941 de Duitse Bekanntmachung las omtrent de voltrokken doodvonnissen van vijftien verzetslieden van de illegale groep De Geuzen en drie stakers bij de Februaristaking schreef hij het gedicht De achttien dooden, dat hem metterdaad zou maken tot hetgeen hij innig had gewenst: 'Stem te zijn, en anders niet.' Sommigen denken ten onrechte dat Campert zelf bij de 18 ter dood veroordeelden hoorde. Zijn maatschappelijk-politieke betrokkenheid bleek ook uit de voordracht over 'Dichterschap en verantwoordelijkheid' die hij hield op 15 maart 1942 voor het Haagse genootschap "Oefening kweekt kennis" en die een dag later in het dagblad Het Vaderland werd gepubliceerd. In deze voordracht kwam een lovende verwijzing voor naar het oeuvre van Menno ter Braak en herinnerde Campert aan de dichter P.C. Boutens, die als een overtuigd individualist steeds ter zijde leek te staan, maar toch in 1926 ter gelegenheid van het voorgestelde Nederlands-Belgische verdrag een Nieuw Zeeuwsch Geuzenlied had gepubliceerd. Een dichter, zo luidde Camperts conclusie, was niet zo vervreemd van 'zijn volk' - de uitdrukking is van hem - als men doorgaans veronderstelde.
Ook met het actieve verzet kreeg hij in die tijd te maken. Op dinsdag 21 juli 1942 werd hij bij een poging joden over de Belgische grens te brengen gearresteerd. Dat chronisch geldgebrek een motief voor de verleende hulp zou geweest zijn, wordt door velen betwijfeld, door anderen ontkend. Het verzetslied getuigt van ernstiger drijfveren. Tot oktober werd hij gevangen gehouden in Breda. Gedurende die periode vertaalde hij een roman van Joseph Conrad en een aantal gedichten van Shakespeare. In die maand bracht men hem in het kamp te Haaren bij St. Michielsgestel. Vandaar uit sleepte de bezetter hem via Amersfoort naar het concentratiekamp Neuengamme, waar hij op 12 januari 1943, 's middags om half twee overleed.
De invloed van Jan Campert is minder toe te schrijven aan zijn gehele letterkundige productie dan aan twee gedichten daaruit: het veertiende sonnet 'Rebel, mijn hart, gekerkerd en geknecht' in Sonnetten voor Cynara (1942) en De achttien dooden, dat voor het eerst verscheen in het ondergrondse Vrij Nederland van 21 februari 1943, waarna het weldra als rijmprent - met een tekening van Fedde Weidema - door een nieuwe, clandestiene uitgeverij, door Utrechtse studenten gesticht, werd uitgebracht en in ruime kring verspreid en verkocht. Het zou het begin betekenen van het met veel succes zich doorzettende illegale uitgeversbedrijf De Bezige Bij, dat na het succes met de rijmprent met talrijke bibliofiele en literaire uitgaven veel geld kon inzamelen voor verzetswerk. Na de bevrijding zou De achttien dooden misschien wel het bekendste verzetsgedicht blijven, dat steeds weer op scholen en bij herdenkingen werd voorgedragen of voorgelezen. Op 18 augustus 1947 werd bij een besluit van de gemeenteraad in Den Haag de Jan Campertstichting in het leven geroepen, die door middel van jaarlijks uit te reiken prijzen een 'blijvende herdenking aan de strijd der Nederlandse letterkundigen in de jaren1940- 1945 ' wilde bewaren.

In 1947 verscheen bij uitgeverij Stols te 's Gravenhage de bundel "Verzamelde gedichten 1922-1943".

Hoewel Jan Campert lang na de oorlog werd beschouwd als een idealistische verzetstrijder raakte hij later toch omstreden. In 2005 verscheen in het NRC een artikel waarin hij van verraad in Neuengamme werd beschuldigd. Campert zou hiervoor zelfs door medegevangenen zijn vermoord. De vraag kwam naar voren of het beroemde gedicht over de achttien doden nog wel geloofwaardig kon zijn. Remco Campert betoogde dat het gedicht onschuldig was. Men vroeg zich ook af, of de Jan Campertstichting niet van naam zou moeten veranderen. Een onderzoek van de gemeente Den Haag toonde echter aan dat er geen enkel bewijs was voor verraad door Campert, noch dat hij vermoord zou zijn door medegevangenen. De stichting behield haar naam, Campert werd gerehabiliteerd.

In Westkapelle wordt hij nu beschouwd als een groot dorpsgenoot, reden waarom hier een straat naar hem werd genoemd.

Geact. 19 juni 2015


Bram Dingemanse

 Abraham Johannes Dingemanse (Zoutelande, 18 mei 1958), amateur-schilder

Bram Dingemanse is geboren en opgegroeid in Zoutelande en woont sinds zijn huwelijk in Westkapelle. Toen hij veertien jaar oud was, kreeg hij zijn eerste verfdoos. sindsdien tekent en schildert hij alles wat indruk op hem maakt. Hoe hij bepaalde technieken kon verbeteren leerde hij o.a. van de schilders Marneel Gabriëlse en Cees van den Burght. Als vrijwilliger van de KNRM kent hij als geen ander de grillen van de zee en dat komt duidelijk naar voren in zijn schilderijen van strand- en zeegezichten met veel schepen, hoge golven en dramatische luchten, meestal in olieverf. Zijn werk heeft geen specifieke boodschap, het wil, naar hij zelf zegt, slechts de schoonheid van de zee tonen. In de winter en het voorjaar van 2012 exposeerde hij zijn werk in het Polderhuis onder de titel "Water over dek en luiken".

Werk van Bram Dingemanse:

Impressie van het vergaan van de City of Benares in 1911, geschilderd op een deel van het originele zeil van dit schip

De gestrande kustvaarder Riet

Wandschildering in het KNRM-gebouw

 
Westkappelse strandjutter

  Geplaatst februari 2012, geact. 19 juni 2015


Jacques van Elsäcker

Jacobus Johannes (Koos) van Elsäcker (Westkapelle, 12 december 1883 - Rotterdam, 26 juni 1972), voordrachtkunstenaar

Koos van Elsäcker was een zoon van Jan Jacob van Elsäcker, die van 1885 tot 1912 hoofd was van de openbare lagere school in Westkapelle, en van Maria Louisa Brouwer. Koos trad in de voetsporen van zijn vader. Hij bezocht de Kweekschool in Middelburg en vond een baan in het onderwijs in Rotterdam. Hij woonde bijna zestig jaar aan de Bergweg 243 op kamers bij hetzelfde gezin. Zijn eerste onderwijzersbaan was van 1904 tot 1914 op de armenschool in Rotterdam, daarna op een dure school van de Schoolvereniging aan de Schiedamse Singel en daarnaast van 1921 tot 1961 op de Volksuniversiteit.

Tegelijk met zijn onderwijzerswerk bekwaamde Koos zich in de voordrachtskunst, een thans nagenoeg uitgestorven kunstvorm. Her en der verzorgde hij voordrachtavonden tot hij in 1929 fulltime artiest werd en in grotere zalen met een breder publiek acteerde. Hij koos de artiestennaam Jacques van Elsäcker. Desondanks bleef hij een Westkappelaar in hart en nieren; zijn vakanties bracht hij altijd hier door en in familiegesprekken ging het altijd over Westkapelle en het leven daar.

Zijn hele leven was Van Elsäcker socialist en in de Tweede Wereldoorlog weigerde hij zich aan te melden bij de Kultuurkamer, waardoor het hem onmogelijk werd nog op te treden. Niettemin ging hij door met zijn voordrachten, nu in kleine kring. Zijn voordrachten waren grandioos en hij had vele bewonderaars. Na de verwoesting van Westkapelle droeg hij in een herdenkingsbijeenkomst in de kerk van Domburg op gloedvolle wijze een gedicht voor van Willemina Lievense. De heimwee naar het oude Westkapelle die in het gedicht wordt uitgedrukt, deelde Koos van Elsäcker ten volle.

Literatuur:
A. Viruly, Jac. van Elsäcker, 1883-1972; in: Rotterdams Jaarboekje, reeks 8, jrg. 1 (1973). pag. 186-189. (Online te raadplegen bij Gemeentearchief Rotterdam)
K. Faasse, Dorp aan de Zeedijk, Vlissingen, 1984, p. 198 e.v.
K. Faasse, Tussen Dijk en Toren, Vlissingen, 1988, p. 263 e.v.
M.J. Daamen-van Houte, Een ware Westkappelaar, herinneringen aan de voordrachtskunstenaar Van Elsäcker, in De Wete, januari 2004, p. 19 e.v.

Gepl.: 1 juli 2015


 Johannes Gabriëlse

Johannes Gabrielse (Westkapelle, 14 december 1881 - Ambawara, Java, 16 juni 1945), schilder, tekenaar, illustrator

Johannes Gabriëlse is geboren in Westkapelle; hij is een telg uit de familie met de bijnaam "Tesse". Evenals veel van zijn familieleden is zijn vader met zijn gezin verhuisd naar Middelburg, waar hij de oprichter was van de later bekende meubelzaak Gabriëlse.

Johannes is vooral bekend geworden door de door Wolters uitgegeven schoolplaten over het koloniale Nederlands-Indië. Hij illustreerde schoolboeken (o.a. Van Kindertaal tot Moedertaal en Nieuw taalonderwijs in Nederlands-Indië). Ook maakte hij vele olieverfschilderijen. Gabriëlse heeft gestudeerd aan de Amsterdamsche Academie, waar hij leerling is geweest van de professoren August Allebé en Nicolaas van der Waay.
Zijn kunst is Gabriëlse uiteindelijk fataal geworden. Vanwege zijn kunstwerken interneerden de Japanners hem in het kamp St. Louis (Ambarawa, Java), waar hij op 16 juni 1945 stierf aan uitputting.
Gabriëlse exposeerde ook in Nederland, onder andere in februari 1937 in Kunsthandel Reeker te Haarlem, met Marinus Heijnes. In het Algemeen Handelsblad van 26 februari 1937 schrijft Jan D. Voskuil: "Gabriëlse is in zijn kunst een aristocraat en dikwijls ook een salonjonker. Hij schildert vaak mooie en zorgvuldig gecultiveerde vrouwen. In zijn portretten kan hij soms verrassen door de scherpe kijk die hij op de mensen heeft". Geëxposeerd worden olieverf, pastel en tekeningen van vrouwen, kinderportretten, riviergezichten, grafische werken en tekeningen van inlanders. Hij was ook boekbandontwerper.
Het Museon in Den Haag heeft een groot aantal tekeningen die Gabriëlse tijdens zijn internering in Ambarawa heeft gemaakt in zijn collectie.

Onderstaande tekening van een ringrijderij in Westkapelle bood de kunstenaar in 1936 vanuit Utrecht aan aan de gemeente Westkapelle, echter onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het werk in de raadzaal zou worden opgehangen. Het gemeentebestuur aanvaardde de schenking. De tekening heeft de oorlog overleefd en heeft tot na de gemeentelijke herindeling in 1997 daadwerkelijk in de raadzaal gehangen. Sinds 2000 hangt het werk in het gemeentehuis van Veere in Domburg in een commissiekamer.

Andere werken van Johannes Gabriëlse:

Mevr. Gabriëlse in de duinen te Domburg (1916)

Oude dame met boek op schoot (1920)Portret van de zuster van Gabriëlse (z.d.)

Javaanse hofdanseres (Serimpi), 1921

Thuis (1935)

 Geact. 19 juni 2015


Mattheus Galenus

Mattheus Galenus, eigenlijk Mattheus van Galen (Westkapelle, 1528 - Douai, Frankrijk, 25 september 1573), filosoof en theoloog 

Toen Westkapelle nog een "aanzienlijk stad" in Zeeland was, werd daar in 1528 Mattheus van Galen geboren, later aangeduid met de verlatijnste naam Mattheus Galenus. Hoe zijn milieu en leven in het toenmalige Westkapelle was, is niet bekend.
Al op jonge leeftijd kreeg hij onderwijs in voorbereidende wetenschappen in Gent. Aan de Hogeschool te Leuven studeerde hij wijsbegeerte en godgeleerdheid en gaf er, tot baccalaureus bevorderd, onderwijs in de kanselwelsprekenheid. Op aanbeveling van Ruard Tapper werd hij beroepen tot hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Academie te Dillingen. Van 1559 tot 1563 was hij als zodanig werkzaam en zijn ijver werd beloond door de benoeming tot hoogleraar in de godgeleerdheid aan de Hogeschool van Douai, toentertijd als Dowaai een der belangrijkste steden in de Nederlanden. Hij verkreeg in 1564 aan die Hogeschool de doctorale graad, werd tevens Proost van St. Peter, daarna van St. Amatus en ook Kanselier der Academie. In die betrekkingen bleef hij werkzaam, tot dat hij op 25 september 1573 overleed. Zijn ambtgenoot Thomas Stapleton wijdde aan Galenus een lijkrede en zijn leermeester Petrus Colpinius vereerde zijn gedachtenis met een Latijnsch dichtstuk. Galenus genoot om zijne grote geleerdheid de achting en vriendschap van de voornaamste geleerden van zijn tijd. Hij woonde ook de het Concilie van Trente bij. Van zijn beeltenis (zie boven) werd een prent uitgegeven. Van hem zagen de volgende geschriften het licht:

- Commentarius de Christiano et Catholico Sacerdotio, Diling. 1563. 4o.
- De Originibus monasticis, Diling. 1563. 4o.
- Oratio habita ad patres concilii provincialis Cameracensis anno 1565
- Oratio in vitam S. Georgii Martyris.
- Gebeden en Meditatien onder de Mis, in het Nederlands en het Frans , of der Leeeken Brevier, Douay 1567. 8o. mede in het Latijn verschenen.
- Vita S. Willebrordi, Frisior. Apost. Lib. III. [p. 23] 
- Homiliae Catecheticae. Sive opus Catechisticum e SS. Patribus elaboratum, Duaci. 1571.
- De SS. Missae Sacrificio commentarius. Antv. 1574. 8o.
- Catechesis Christiana Andreae Crocquetii etc. Duaci. 1574.
- De Saeculi nostri Choreis, Duaci.
- De Votis Monasticis.
- Orationes Funebres tres, in Barth. Kleindienst, Tob. Gastium et Ruard. Tapperum.
- Epistola D. Pauli ad Hebraeos é Syro sermone in Latinum conversa, cum ejus enarratione, Duaci. 1578, 8o. Lov. 1598. 8o.

Voorts zagen door zijn toedoen het licht de volgende werken:
- Alcuini Rhetorica ad Carolum Magnum, Duaci. 1563. 8o
- Hilduinus Abbas de Vita Dionisii Areopagitae, Col. 1563. 8o. Paris 1565; waarbij gevoegd zijn: Homiliae duae. I. de Periculis, in quibus versantur Clerus et Senatus. II. de Heresibus.

Op de bibliotheek der Leidsche Hoogeschool is van hem in handschrift eene Explicatio in Esaiam.

Zie Foppens, Bibl. Belg. p. 865-867 met Portr.; de la Rue, Gelett. Zeel., 2de druk, bl. 258-261; Muller, Cat. van Portrett. bl. 90; Glasius, Godgel. Nederl. D. I. bl. 485-487.

Gew. 21 juni 2015


Denis Galloway

William Albert Denis Galloway (Cardiff, Wales, 5 maart 1878 - Londen, Engeland, 7 mei 1957), schilder, etser, tekenaar, fotograaf

Denis Galloway  was de oudste zoon van de Schotse mijningenieur William Galloway, die ook hoogleraar was aan de Universiteit van Wales in Cardiff. Denis leek voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader te treden. Hij studeerde ook mijnbouw aan de Welsh universiteit maar hij koos uiteindelijk voor een bestaan als kunstenaar. Daarvòòr deed hij van 1897 tot 1907 militaire dienst bij de Royal Monmoutshire Royal Engineers, waar hij het bracht tot de rang van kapitein. Mogelijk is hij ingezet in de Boerenoorlog in Zuid-Afrika. Al tijdens zijn militaire dienst was hij bezig met kunst. In 1904 en 1905 volgt hij tekenlessen aan de Slade Schoool of Fine Art in Londen. Hij reist naar Florence om tekenlessen te volgen en kunst te bekijken en hij krijgt de smaak van het reizen te pakken.
Net als veel Britse kunstenaars rond de eeuwwisseling heeft hij een voorkeur voor een illustratieve stijl. De onderwerpen zijn landelijke stadjes en dorpen met mensen in klederdracht en een traditionele leefwijze. Zo komt hij terecht in Rusland, Silezië, Duitsland en in Nederland, in Volendam en in Zeeland. Volendam is in die tijd een trekpleister voor kunstenaars met als centrum het hotel Spaander. In 1914 komt hij voor het eerst in Westkapelle; hij zou hier 10 jaar blijven, mede door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. 

Westkappelse periode
Gedurende zijn verblijf in Westkapelle komt Denis in contact met de Hongaarse kunstenaarsfamilie Góth. Hij sluit zich aan bij de kunstenaarsscene rond Jan Toorop en doet mee aan de door deze georganiseerde tentoonstellingen. Door de verhalen van de familie Góth wordt zijn belangstelling gewekt voor Oost-Europa. In 1926 zou hij zich voor lange tijd in Transsylvanië, Roemenië vestigen.
Vanaf 1920 is er blijkbaar wat onenigheid binnen de kunstenaarskring; vanaf dat jaar doen Galloway en Góth niet meer mee aan de Domburgse tentoonstellingen, Galloway houdt een eigen expositie in de herberg Het kasteel van Batavia in Westkapelle.

Galloway woont aanvankelijk als pensiongast in Het Kasteel van Batavia en later in café De Vriendschap van de familie Kaland. In de dochter Willemina Kaland vindt hij één van de modellen voor zijn werk. Als er een geschikt huisje vrij komt, gaat Denis zelfstandig wonen in d' Arke.
Hij brengt zijn tijd door met het schilderen, tekenen, etsen en ook fotograferen van het dorp, de dijk, de Westkappelaars en hun toen nog geïsoleerde en traditionele levenswijze. Door de bombardementen van 1944 is het oude Westkapelle voorgoed verdwenen; daarom heeft het werk van Galloway niet alleen een artistieke maar ook een hoge cultuurhistorische waarde.
Galloway schildert, tekent en fotografeert bijna altijd de mensen in hun dagelijkse omgeving. Portretten maakt hij in opdracht. Als modellen kiest hij vaak jonge meisjes, wat hem bij sommige Westkappelaars een bedenkelijke reputatie oplevert. De klederdracht wordt bijzonder gedetailleerd weergegeven. Zijn werk kenmerkt zich in het algemeen door een illustratieve stijl.

Westkappels werk van Denis Galloway:

Meisjes met het dorp op de achtergrond

 
Portret van Pieternella Verhage, olieverf op doek


Aardappels rapen; ingekleurde ets
Afgebeeld zijn op de voorgrond de gez. Willemina en Suzanna Kaland

Dat de Westkappelse kermis een bijzonder fenomeen is, viel natuurlijk ook Galloway op. Hij besluit dit festijn vast te leggen in een ingekleurde tekening. Hij maakt een cafétafereel gevuld met feestende en dansende mensen. Omdat van een dergelijke hossende massa mensen onmogelijk een schets ter plaatse kan worden gemaakt, heeft hij de mensen apart laten poseren. Niettemin is Galloway erin geslaagd de kermisviering in het eerste kwart van de 20e eeuw waarheidsgetrouw weer te geven. Helaas is het werk, de Kermisdans genaamd, niet bewaard gebleven. Er rest nog slechts een zwart-wit foto.

De kermisdans; foto van gekleurde tekening

Nog natuurgetrouwer legde Galloway het oude Westkapelle vast in zijn foto's. Hij had een Goertz camera en maakte opnamen op glasplaten, formaat  8x11cm, 9x12cm en later 13x18cm. Het Etnografisch Museum in Cluj, Roemenië beschikt over een collectie negatieven van Westkapelle uit de periode 1914-1924. Door de inspanningen van museum Het Polderhuis zijn deze foto's nu voor een groot publiek toegankelijk.

Foto van de start van Westkapelle als badplaats in 1914

Weer op reis
In 1924 is Galloway voorlopig op Westkapelle uitgekeken. Hij gaat eerst naar Londen voor familiebezoek en daarna reist hij naar Oost-Europa. Vanaf 1926 strijkt hij definitief neer in Cluj in Transsylvanië, ooit Hongaars grondgebied maar nu in Roemenië. Ook hier legt hij het dagelijkse leven en de mensen vast in foto's, tekeningen en schilderijen. In 1933 is hij nog even terug in Nederland met een vriendenbezoek aan Veere.
In 1950 besluit Galloway terug te keren naar West-Europa; hij gaat wonen bij zijn broer in Londen. Af en toe komt hij in Nederland, maar Westkapelle, nu een verwoest dorp in wederopbouw, heeft voor hem zijn charme verloren. Wel blijft hij contact houden met de gez. Kaland en andere vrienden maar zijn bezoeken zijn zeldzaam. Het oude stadje Veere bevalt hem beter; hier verblijft hij op verschillende adressen, o.a. in het huis van Sarika Góth. Door reuma en andere lichamelijk ongemakken gaat het schilder- en tekenwerk hem steeds meer moeite kosten.
Denis Galloway sterft op 79-jarige leeftijd in St Mary's Hospital, Paddington, Londen.

Literatuur:
- Ans Dingemanse-Dieleman e.a., Schetsplezier, Westkapelle 2009

Gepl. 22 juni 2015


 Jan Heijse

Jan Heijse (Zierikzee, 16 september 1882 - Middelburg, 4 februari 1954), schilder, tekenaar, aquarellist en graficus

Jan Heijse volgde zijn opleiding aan de Rijksacademie voor B.K. te Amsterdam. Zijn onderwerpen waren landschappen, stads- en dorpsgezichten, figuren, stillevens, naakten en dieren. Hij verbleef in Zierikzee, Amsterdam, Middelburg maar woonde de grootste tijd van zijn leven in Veere. Hij was een fijnzinnig en bekwaam kunstenaar. Zijn werk is traditioneel, ingetogen, verstild, stemmig maar ook kleurrijk. “Mystiek werk en de verinnerlijking van een oneindig gevoel in het eindige”, schreef de NRC er ooit over. Hoewel hij in de periode 1911 t/m 1920 vrijwel jaarlijks exposeerde in Jan Toorops tentoonstellingsgebouwtje in Domburg hield hij zich meestal afzijdig van het Domburgse kunstwereldje. Met zijn precieze, ingetogen schilderijen leek Heijse meer aansluiting te zoeken bij de traditie van de late Middeleeuwen dan bij het modernisme van zijn tijdgenoten. Niettemin was hij in zijn eigen tijd en ook later een hooggewaardeerd kunstenaar. Zijn werk is opgenomen in het Drents Museum Assen, Zeeuws Museum Middelburg en het Rijksprentenkabinet Amsterdam.
In 1912 schilderde Heijse Tulpenvelden in Westkapelle, een olieverf op paneel, 23 x 49,5 cm. Dit werk bevindt zich in een particuliere collectie; het werd geveild door Christie's in Amsterdam in 2008. andere werken in of van Westkapelle zijn niet bekend.

Bloembollenvelden waren op Walcheren een veelkleurige bijzonderheid. Het geschilderde veld hoorde bij de nu nog bestaande hofstede direct achter de vuurtoren en was eigendom van Lein Cijsouw (1845-1933) en later diens ongetrouwde zonen Jakob (1870-1941) en Hendrik (1881-1957). In 1914 werd een prentbriefkaart gemaakt van het tulpenveld van Cijsouw.

Gepl. 22 juni 2015


Egbertus Antonie Jansen

Egbertus Antonie Jansen (Rotterdam Kralingen, 2 februari 1877 - Mannheim, Duitsland, 5 juli 1957), schilder en tekenaar

Jansen was een bekend kunstenaar en tekenleraar in de plaatsen waar hij woonde en werkte, Rotterdam, Tiel en Groningen. Hij was cum laude afgestuurd aan de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten. Hij heeft ook meermaals geëxposeerd op diverse plaatsen in Nederland. Hij maakte stillevens, stadsgezichten, riviergezichten, dorpsgezichten en straatscènes, meestal in olieverf en ook wandschilderingen.
Veel van zijn olieverfschilderijen in de stijl van de oude Hollandse meesters decoreerden in de jaren voor de oorlog de passagiersschepen van de Holland Amerika Lijn.

Van Jansen is één schilderij (onbekende datum, onbekende verblijfplaats) van Westkapelle bekend:

Gew. 22 juni 2016


Reimond Kimpe

Reimond Jozef Pieter Kimpe (Gent, 6 december 1885 - Veere, 14 mei 1970, kunstschilder en Vlaams activist

Kimpe was al tijdens zijn jeugdjaren in Gent geïnteresseerd in de Vlaamse Beweging. In 1908 voltooide hij de studie bouwkunde maar hij was ook op literair gebied actief.
Als Vlaamse activist was Kimpe tijdens de Eerste Wereldoorlog betrokken bij de beweging die streefde naar een ‘Groot-Nederland’. Na de Eerste Wereldoorlog vluchtte Kimpe naar Nederland. Hij was ter dood veroordeeld om zijn lidmaatschap van de Raad van Vlaanderen, een overkoepelend orgaan voor Vlaamse activisten. Hij vestigde zich als aannemer in Middelburg. Hij bleef voorstander van een Groot-Nederland. Na 1923 werd hij kunstschilder en verwierf al snel een zekere regionale bekendheid. In de jaren 1929-1932 verbleef Kimpe meerdere keren het buitenland, vooral Parijs. Hier werd hij geïntroduceerd bij Pablo Picasso, Marc Chagall en Juan Torres Garcia. Kimpe werd in Parijs lid van de Surindépendants en exposeerde met hen. De Parijse jaren leidden tot het ontstaan van een aantal abstracte schilderijen, al werd hij meer bekend door het verbeelden van het Zeeuwse leven. Hij schilderde markante figuren in Zeeuwse dracht. Het schilderij ‘Westkapelle’ uit 1938 is typerend voor zijn werkwijze in de jaren vóór de Tweede Wereldoorlog. Twee Zeeuwse mannen vullen nagenoeg het gehele beeldvlak. Daartussen is een meisje in klederdracht geplaatst. De achtergrond toont een mix van zijn favoriete elementen: zee, schepen, dijken en in dit geval de huizen van Westkapelle.

Westkapelle (1938)

De realistische weergave van de typen uit de jaren dertig werd gecombineerd met een strakke compositie en het gebruik van steeds terugkerende attributen. Als decorstukken van een voorstelling in het volkstoneel, plaatste Kimpe zijn mensen met hun grote handen tegen een eenvoudige donkere achtergrond of voor een reepje zee met schepen en een horizon met molens.
Bij het bombardement op Middelburg op 17 mei 1940 werd ook Kimpes atelier verwoest. Hij verloor ruim 200 schilderijen en tekeningen. Kimpe legde de verwoesting vast in zijn schilderij ‘Verwoest stadhuis van Middelburg’, dat in 2001 door het Rijksmuseum werd gekocht. In de oorlogsperiode schilderde hij vooral met de Zeeuwse bevolking als onderwerp zoals ‘De Zeeuwse boogschutter’ (1940), Walcherse boer en boerin op hun zondags’ (1942) en ‘Westkappelaar’ (1944). In 1945 werd hij om zijn sympathie voor de Duitsers (ingegeven door de Groot-Nederlandse gedachte) gevangen gezet.
In de naoorlogse periode veranderde zijn stijl van werken. De schilderijen werden meer gestileerd en abstracter. Het typisch Zeeuwse dat de figuurstukken van vóór 1950 typeerde ging verdwijnen. Zie bijv. het schilderij ‘Straatmuzikanten’ uit het begin van de jaren 50).
Reimond Kimpe overleed op 84-jarige leeftijd in Veere en werd aldaar begraven.

Westkappels werk van Kimpe: 

Westkappelaar (1938)


Walcherse boerin (1938)


Titel en jaartal onbekend

 Geact. 22 juni 2015


 Anton Koolhaas

Anthonie Koolhaas (Utrecht, 16 november 1912 - Amsterdam, 16 december 1992), schrijver, scenarioschrijver, regisseur en recensent.

Anton Koolhaas studeerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht in, naar hij zei, 'enige vakken die verband konden houden met de journalistiek'. Als lid van de Utrechtse studentenvereniging Unitas vormde hij een vriendenkring met Albert Alberts en Leo Vroman. Met hen richtte hij het Utrechts Studententoneel op. Voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog werkte hij tien jaar als buitenlandredacteur bij de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Daarna was hij kunstredacteur van De Groene Amsterdammer, totdat hij in 1952 benoemd werd tot directeur van de Stichting Culturele Samenwerking in Indonesië.
In 1955 keerde Koolhaas terug naar Nederland en werd toneelrecensent bij Vrij Nederland. Tegelijk werd hij leraar aan de filmacademie te Amsterdam, waarvan hij van 1968 tot 1978 directeur was. Hij schreef ook zelf scenario's, onder meer voor Bert Haanstra's films Bij de beesten af (1972) en Dokter Pulder zaait papavers (1975, naar zijn eigen roman De nagel achter het behang).
In 1956 verscheen zijn eerste boek, de verhalenbundel Poging tot instinct. Koolhaas' romans gaan vaak over dieren met typisch menselijke eigenschappen. Anton Koolhaas is de vader van architect Rem Koolhaas (1944).

Als regisseur maakte hij in 1949 de speelfilm De dijk is dicht. In deze film staan Westkapelle centraal, m.n. het bombardement en het drama van de molen De Roos in 1944 en de gevolgen daarvan. De hoofdrol is voor Kees Brusse; hij speelt de eenzame Bert die in een depressie is blijven hangen over zijn vrouw, die (fictief) bij de dodelijke slachtoffers van het molendrama behoorde. Door zijn groot verdriet vergeet hij de, eveneens door de oorlogsramp getraumatiseerde, inwoners van zijn dorp. Hij toont geen belangstelling voor hun problemen, en steekt niet de handen uit de mouwen die zo nodig waren. Maar uiteindelijk worstelt hij zichzelf omhoog en probeert de verloren tijd goed te maken met zijn medebewoners.
De titel van de film verwijst ernaar dat het verleden voorbij is en weer naar de toekomst moet worden gekeken of dat het boek gesloten is.

De vrouwelijke hoofdrol is voor Kitty Knappert; zij speelt een Westkappels meisje dat zingt in het dameskoor; zij wordt de nieuwe liefde van Bert. Een belangrijke bijrol vervult Bram Boone (1912-1993), die in de oorlogsjaren en daarna opzichter was van de Polder Walcheren; later werd hij hoofd van het Wegschap Walcheren. De film bevat unieke beelden van Westkapelle aan het begin van de wederopbouw. De muziekvereniging OKK vervult een belangrijke rol. Het slot van de film is een uitvoering van OKK in de stijl van de jaren vijftig met na afloop bal en zingen van "ouwerwesse".

De film wordt gezien als eerste grote productie na de oorlog. Hij werd geen commercieel succes, al trok hij na de Zeeuwse watersnoodramp van 1953 weer de aandacht. Recensenten waren te spreken over het verhaal en de fraaie landschapscènes, maar oordeelden wisselend over de structuur. Ellen Waller (Algemeen Dagblad) schreef dat de Nederlandse speelfilm een grote stap voorwaarts had gezet, maar dat ze tussen de prachtige beelden en de voortgang van het verhaal de eenheid miste: “De film dankt haar kwaliteit in de eerste plaats aan haar bevrijdende schoonheid, waardoor vele malen een ontroering wordt gewekt, die de grote structurele leemten van het geheel gedeeltelijk heeft kunnen overbruggen.” Die losse structuur werd door anderen juist als vernieuwend gezien. Charles Boost schreef in De Groene: “Het is een van de belangrijkste verdiensten van de film De Dijk is Dicht dat zij zo volledig mogelijk gebroken heeft met de algemeen geldende amusementsregelen en zich duidelijk gedistantieerd heeft van de schema’s en handigheidjes, waaruit het merendeel van de lopende films is opgebouwd.”

Beelden uit De dijk is dicht:

Gepl. 27 juni 2015


 Trinette Ledelay

Trinette Ledelay (Amsterdam, 1962), schilderes, beeldhouwster en andere disciplines

Trinette Lidelay is een veelzijdig kunstenares, die woont en werkt in Middelburg. Ze kreeg haar opleiding aan de academie Minerva in Groningen. Na al op diverse plaatsen geëxposeerd te hebben, kreeg ze in 2011 van de provincie Zeeland de opdracht voor het maken van een Moluks monument, te plaatsen op de dijk bij het voormalige woonoord van de Molukkers in Westkapelle.

Molukkers in Westkapelle
Het voormalige Molukse kamp in Westkapelle is in 2010 gesloopt. De barakken waren in 1945 gebouwd als onderkomen voor arbeiders aan het dijkherstel en tussen 1955 en 1960 woonden hier Molukse gezinnen die na de onafhankelijkheid van Indonesië hun vaderland hadden moeten verlaten.In 1957 brak onder de Molukkers een soort van opstand uit omdat de directe ondersteuning door de Nederlandse staat werd beëindigd. Deze opstand werd in opdracht van de toenmalige burgemeester Tydeman met harde hand door de politie neergeslagen.
Om deze geschiedenis in herinnering te houden, maakte beeldend kunstenares Trinette Ledelay uit Middelburg een bronzen gedenksteen. Ze verwerkte steengruis van de voormalige barakken in de letters op de sokkel van het beeld. Het monument kreeg een plaats op de dijk, ter hoogte van de Vroonwegeling. Het werd onthuld op maandag 21 maart 2011, precies 60 jaar nadat de uit Indonesië verdreven Molukkers in Nederland aankwamen. De toenmalige commissaris der koningin, Karla Peijs, verrichtte de onthulling. Die werd onder anderen bijgewoond door de president in ballingschap van de RMS John Wattilete, gedeputeerde Harry van Waveren, de burgemeester van Veere Rob van der Zwaag, en een aantal voormalig kampbewoners.


‘Perdjalan kami membuat kerinduan ke Asai kami’ (‘Onze reis doet ons verlangen naar huis’) staat er in het Maleis op het monument.

Gepl. 1 juli 2015


Piet Mondriaan

Peter Cornelis Mondriaan (Amersfoort, 7 maart 1872 - New York, USA, 1 februari 1944), schilder en kunsttheoreticus

Mondriaan wordt algemeen gezien als de pionier van de abstracte en non-figuratieve kunst. Vooral zijn latere geometrisch-abstracte werk, met de kenmerkende horizontale en verticale zwarte lijnen en primaire kleuren, is wereldberoemd. Piet Mondriaan was op zoek naar een kunst die helemaal op zichzelf kan staan: de ‘Nieuwe Beelding’, zoals hij het noemde. Hij werkt daaraan achtereenvolgens in Nederland, Parijs, Londen en New York.
Mondriaan krijgt van zijn vader de eerste tekenlessen; hij behaalt de akten tekenleraar lager- en middelbaar onderwijs. Vervolgens studeert hij van 1892 tot 1897 aan de Amsterdamse Rijksacademie, waar hij zich toelegt op een carrière als zelfstandig kunstenaar. In deze periode begint hij voor zichzelf landschappen te schilderen.
In en rondom Amsterdam vindt Mondriaan veel onderwerpen voor zijn schilderijen. Het landschap, de molens en de boerderijen langs de rivier ’t Gein behoren in deze periode tot zijn favoriete thema’s. Hij schildert aanvankelijk met een losse toets in de donkere tinten van de Haagse- en Amsterdamse school. Zijn composities kenmerken zich al vroeg door de rigoureuze afsnijding van de onderwerpen. Om aan geld te komen maakt hij in opdracht  portretten, maakt hij kopieën naar werken van grote meesters en geeft hij schilder- en tekenlessen in zijn atelier. Mondriaan is tussen 1900 en 1910 actief bij de Amsterdamse kunstenaarsverenigingen Arti et Amicitiae en Sint Lucas.

Domburgse periode
Zoals veel kunstenaars werd ook Mondriaan getrokken door het Zeeuwse licht. In 1908 brengt hij voor het eerst twee weken door in Domburg. Hij verblijft in een huis aan de Zuidstraat. De Domburgse periode is bijzonder belangrijk geweest voor Mondriaans verdere ontwikkeling. Beïnvloed door het Zeeuwse licht gaf hij voor het eerst de kleuren weer zoals hij ze zag, niet zoals ze in werkelijkheid waren. Als motieven concentreert hij zich op de kerk, de molen en de kust. Maar zijn oog valt ook op Westkapelle.

Huisje in Westkapelle; jaar en verblijfplaats onbekend

Vooral de imposante vuurtoren van Westkapelle is voor Mondriaan een rijke inspiratie. In de jaren 1908-1910 was die onderwerp van diverse werken, waarvan er ten minste vijf zijn te bewonderen in het Haags Gemeentemuseum. Eigenlijk waren Mondriaans vuurtorens en de Domburgse werken het begin van zijn nieuwe artistieke ontwikkeling. Niet alleen wijken de kleuren van de toren af van de werkelijkheid, ook de lijnen en vlakken worden als het ware versimpeld tot alleen het ritme van het bouwwerk. Tegelijkertijd versterkt dat het monumentale van de toren.

Vier vuurtorens van Mondriaan, uit de jaren 1908 t/m 1910, alle in Gemeentemuseum Den Haag 

De kerk en de "rode" molen van Domburg, beide 1911, Gemeentemuseum Den Haag


Zeeuwse boer, 1909, Gemeentemuseum Den Haag

Met een expositie in 1909 toont Mondriaan de verandering in zijn werk. De natuurlijke kleuren uit zijn vroegere werk zijn verdwenen. Nu de luministische stijl: alles fel gekleurd en grof geschilderd met veel lichteffecten.
Onder invloed van de theofisie schildert Mondriaan tussen 1909 en 1911 ook enkele symbolistische doeken. Hij tracht  "het hogere" in de kunst weer te geven. 
Tot 1916 zal Mondriaan met tussenpozen in Domburg verblijven. Daarna vestigt hij zich in Laren, waar hij zijn theorie over het wezen van de schilderkunst op schrift stelt. De schilderijen staan ver af van zijn eerdere naturalisme. Voorstanders juichen deze nieuwe kunst toe, anderen noemen ze ziekelijk en onbegrijpelijk.

Parijs
In 1912 vestigt Mondriaan zich in Parijs; hij verfranst zijn naam in Mondrian. Hij wil deel uitmaken van de nieuwste ontwikkelingen in de kunst. Onder invloed van het kubisme schildert hij zijn eerste geabstraheerde werken. Hij is van mening dat de kunst bepaalde universele waarden moet weergeven, hij vindt deze vervolgens in een verregaande, abstracte vormentaal.
Wat Mondriaan in zijn werk tot uitdrukking wil brengen, zijn de ‘universele verhoudingen’ die volgens hem ten grondslag liggen aan de zichtbare werkelijkheid. Hij verwoordt het zelf zo: 'het kostte me veel tijd om te ontdekken dat specifieke vormen en natuurlijke kleur subjectieve gevoelssferen opleveren, die de zuivere realiteit aan het zicht onttrekken. De verschijning van natuurlijke vormen verandert, maar de realiteit blijft onveranderlijk.'

Terug in Nederland en in Domburg, op weg naar het neoplasticisme
De oorlogsjaren 1914-1919 brengt Mondriaan door in Nederland. Hij schildert hier bijna volledig abstracte schilderijen van huizen, kerken en bomen, maar heeft het gevoel nog steeds op een impressionistische manier te werken. In plaats van de onveranderlijke, zuivere realiteit geeft hij naar zijn eigen idee teveel een specifieke sfeer weer. In deze periode begint Mondriaan de gebogen lijnen uit zijn schilderkunst te verbannen. Wat overblijft, zijn korte, op zichzelf staande horizontale en verticale lijnen die elkaar kruisen. Door de zee, lucht en sterren te observeren, wordt hij zich bewust van de aanwezigheid van horizontale en verticale lijnen in de natuur. Het in balans brengen van deze constante factoren wordt vanaf dat moment het uitgangspunt. Zelf omschrijft Mondriaan dit als het ‘weergeven van de beeldende functie’ van onderwerpen als zee, lucht en sterren.
Aan de Walcherse kust domineren de paalhoofden het beeld en Mondriaan brengt die met zijn nieuwe eigen stijl tot de essentie terug in een serie schilderijen met de naam "Pier en Oceaan".

Compositie nr. 10 (Pier and ocean), 1915, Kröller-Müller museum, Otterloo

Naast de vorm, die wordt verbeeld door het in evenwicht brengen van horizontale en verticale beeldelementen, speelt ook ruimte een grote rol in zijn werk. Mondriaan beseft dat realiteit een combinatie is van vorm en ruimte. Hij ziet in dat alles ruimte is: de vorm zelf, maar ook de lege ruimte rondom die vorm. Om hierin eenheid te bereiken, zoekt hij naar manieren om de factoren ruimte en vorm in balans te brengen.
Hiermee experimenteert hij vanaf 1917, door rechthoekige vlakken te schilderen tegen een witte achtergrond. De volgende stap is het groeperen van de vlakken, hij drukt ruimte uit door witte, grijze of zwarte rechthoeken en vorm door rode, blauwe of gele vlakken. De elkaar kruisende horizontale en verticale zwarte lijnen zorgen voor het nodige contrast en bepalen de vorm van de rechthoeken. De basis van het neoplasticisme is daarmee gelegd.

Via Parijs naar Londen
Na afloop van de Eerste Wereldoorlog, in 1919, vestigt Mondriaan zich opnieuw in Parijs. Hij legt zich volledig toe op de door hemzelf ontwikkelde neoplasticistische schilderstijl. De composities bestaan vanaf dat moment alleen maar uit horizontale en verticale lijnen en kleurvlakken in rood, geel, blauw, wit, zwart of grijs.
Gedwongen door de Tweede Wereldoorlog wijkt Mondriaan in 1938 uit naar Londen. Zijn aanwezigheid daar zorgt voor een opleving van het moderne kunstklimaat. Andersom vindt Mondriaan er nieuwe inspiratie voor zijn werk, waarin ritme een steeds belangrijkere rol gaat spelen. Het gevoel van ritme geeft hij weer in zich herhalende lijnen en door het aanbrengen van meerdere kleine kleurvlakken in zijn schilderijen.

New York
In 1940 drijft de oorlog hem nog verder weg: New York. Hij realiseert zich dat de kunst alleen in de USA in vrijheid zal kunnen voortbestaan.
Mondriaan maakt er kennis met de boogiewoogie, een nieuwe stroming binnen het genre van de jazzmuziek die hij erg waardeert. Behalve de boogiewoogie-muziek inspireert ook het moderne, gereguleerde leven van New York hem bij het maken van wat zijn laatste werken zullen zijn. Hierin verdwijnen de zwarte lijnen om plaats te maken voor gekleurde lijnen, die vervolgens worden opgebroken in kleine kleurvlakken. De kunstenaar is tot de conclusie gekomen dat een lijn eigenlijk ook een vlak is.

Op 1 februari 1944 sterft Piet Mondriaan aan een longontsteking. Zijn laatste schilderij Victory Boogie Woogie blijft onvoltooid achter in zijn atelier.Mondriaan wordt begraven op Cypress Hill Cemetery in New York

Victory Boogie Woogie, 1944, Gemeentemuseum Den Haag

Gepl. 24 juni 2015


Wim Oepts

Willem Anthonie Oepts (Amsterdam, 22 december 1904 - Parijs, 22 maart 1988), schilder

Als kunstenaar was Oepts een autodidact. Omstreeks 1920 begon hij daarnaast ‘vrij’ te tekenen; hij maakte vooral hout- en linoleumsnedes. In 1924 trok zijn werk de aandacht van Charley Toorop, die hem onder haar hoede nam en introduceerde bij haar vriendenkring. Zij gaf hem ook een plaats op haar bekende schilderij Maaltijd der vrienden.

Charley Toorop, Maaltijd der Vrienden, 1932-1933, Museum Boymans van Beuningen, Rotterdam, met Wim Oepts bovenste rij, 3e van links

Toorop moedigde de jonge Oepts aan met olieverf te gaan werken. Dit wordt voortaan zijn medium. Tot ongeveer 1935 maakt hij voornamelijk donkergekleurde straatscènes en stadsgezichten van Amsterdam, de stad waar hij toen woonde. Maar in het spoor van Charley Toorop kwam hij omstreeks 1930 naar Westkapelle, waar hij net als zijn collega-kunstenaars logeerde in "De Valk". Tijdens zijn verblijf in Westkapelle schilderde hij in 1930 een straatscène, een blik in de Zuidstraat richting dijk, ter hoogte van De Valk. Tegen de gevel van De Valk hangt schijnbaar doelloos een groepje Westkappelaars, zoals dat in die crisistijd veelvuldig in het dorp te zien was.

Dorp in Zeeland (Westkapelle), olieverf op doek, 46x61 cm, 1930, Stedelijk Museum Amsterdam

In 1939 vestigt Oeps zich in Parijs. Met een onderbreking tijdens de Tweede Wereldoorlog zal hij zijn verdere leven in Frankrijk blijven wonen en werken. Hij wordt "de schilder van het zonnige zuiden", een colorist in optima forma, maar erg bekend is hij niet. Eigenlijk kwam hij pas na zijn dood in 1988 in trek bij Nederlandse kunstliefhebbers.

Literatuur: Dolf Welling, Wim Oepts, Schilder van het zonnige Zuiden, Zwolle 1991.

Gepl. 24 juni 2015


OKK

Muziekvereniging "Oefening Kweek Kunst" Westkapelle, opgericht 26 november 1908

De Westkappelse muziekvereniging OKK, voluit: Oefening Kweekt Kunst, is al meer dan een eeuw een vaste waarde binnen het culturele leven in het dorp. De vereniging bestaat uit een brassband, een slagwerkgroep en een drumband. Zij laat zich binnen en buiten Westkapelle regelmatig zien bij concerten, concoursen, rondwandelingen en uitvoeringen.

Ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de vereniging in 2008 beschreef Jan Kaland de lotgevallen van OKK in wat hij noemde "De eeuw van mijn OKK". Hier volgt de enigszins geactualiseerde versie van dit verhaal:

Het begin
Toen het legendarische “viegeschip” op de dijk liep, in de stormachtige nacht van 26 novem­ber 1887, was het dijkwerkerszoontje Arjaan Huibregtse daar niet bij weg te slaan. “Queen of the Isles” was de lyrische naam van het door de bemanning verlaten en alhier dus on­verwijld van zijn vracht vijgen en amandelen verloste pechschip. Het was Arjaan niet kwalijk te nemen dat hij zo'n naam niet correct uitsprak. Maar een bij­naam heb je zó in Westkapelle en zodoende ging Arjaantje sedertdien als “Ku-êên” door het leven.
Of de vijgebootsong nog in zijn hoofd zat, vertellen de kronieken niet, maar precies 21 jaar later liep Ku-êên weer voorop toen deze keer geen schip maar de muziek op de dijk aanlandde. Zo werd hij de eerste vaandeldrager van het fanfarekorps OKK.
En zo heel erg logisch was dat in die dagen nog niet, een dijkwerker die lid werd van de muziek. In die kringen had je heel wat andere zorgen en kon je je dergelijke frivoliteiten niet veroorloven. De meesten van het groepje mannen dat op 26 november 1908 de oprichting van OKK uit­riep, behoorden dan ook tot de gegoede burgerij. De bekendsten onder hen waren Marinus Dieleman, onderwijzer, Lou Minder­houd de goudsmid, L.M. Verheul, opzichter kustverlichting en ook Jakob Roelse, toen nog molenaarsknecht maar vol ambitie en later zelfstandig molenaar op “De Noorman”.  
De naam voor de vereniging hadden ze rap be­dacht: Oefening Kweekt Kunst, niet echt origineel en naar de geest van die tijd een beetje moralise­rend. Wel dezelfde naam als die van de kort daarvoor ter ziele gegane zangvereniging. Het zal geen toeval geweest zijn dat veel van de eerste muzikanten daarvòòr al actief waren in die zangvereniging OKK.

De eerste muzikale schreden 1908-1920
Eindelijk was het er dan van gekomen, een fan­fare in Westkapelle. Dat raakte tijd ook, want overal elders hadden de muziekkorpsen in de jaren daarvoor al het licht gezien, ook op Walcheren. Aan gebrek aan enthousiasme lag het niet en toen ze eenmaal begonnen waren ging het snel. Al na enkele maanden repeteren in de openbare school onder  leiding van de tot dirigent benoemde kerkorganist Hendrik de Vos, kon OKK zich aan de plaatselijke bevolking presenteren. De muzi­kale rondgang startte bij de hofstede achter de toren en de verraste Westkapellaars hoorden de Recruten­mars steeds dichterbij komen. De wijs van deze beginners­mars zou de toehoorders nog lang heugen want iets anders had OKK nog niet te bieden. Ons korps had dus al een paar keer “da capo” moeten maken voordat de dorpsbebouwing goed en wel was bereikt. En het hield maar niet op. Niet iedereen op het dorp was even toegankelijk voor de nieuwe culturele ontwikkelingen. Een de andere dag nog onthutste vrouw stamelde: “ 'k zag Lou van Kee van Janse deur straete komme mee een fluitje en ik vloog van schaemte nih de geite”.

Maar de tonen waren gezet. OKK werd al ras een echte fanfare van een redelijk muzikaal niveau en met een uitgebreid repertoire. En daar hoorde nog meer bij. Als je De Dijk mag geloven, dansen muzikanten niet maar hangen ze liever aan de bar. Ook toen al. De drankvrije school kon nog net aan volstaan voor de repetities maar voor de uitvoeringen verhuisde OKK omstreeks 1910 liever naar “Het Kasteel van Batavia”. De dirigent had daar minder mee op. Als kerk­organist kon hij zich bezwaarlijk bekeren tot   “Wein, Weib und Gesang” en OKK moest op zoek naar een nieuwe directeur. Die werd ge­vonden in M.A. Romijn, onderwijzer te Dom­burg en aldaar ook directeur van het al langer bestaande Apollo.
Met hem ging OKK deelnemen aan muzikale manifestaties buiten het dorp. Een foto uit 1912 toont OKK voor het station te Vlissingen op weg naar een festival te Goes. Zo'n 25 mannen, de meesten in chique burgerpakken, weinigen  met  boezeroen en pilo buis, iedereen wel al voorzien van een nieuwe uniformpet.   
De grote oorlog van 1914-1918 ging, ook al waren we neutraal, zeker niet ongemerkt aan Westkapelle en OKK voorbij. De mobilisatie bracht veel militairen in het dorp. Ook waren er oorlogsvluchtelingen uit België. Op de dijk kon je soms het kanonnengedaver van het West-Vlaamse slagveld horen. Een op  de dijk ont­plofte zeemijn kostte 9 personen het leven. In zulke omstandigheden stond het sociale leven en ook de muziek op een laag pitje. Toch zouden die jaren bepalend zijn voor OKK. Onder de in Westkapelle ingekwartierde militairen was ook een begaafd musicus, die ze in 1915 wisten te strikken als dirigent van het orkest. Piet de Rooij was zijn naam en hij zou ruim 50 jaar zijn zware stempel gaan drukken op de muzikale verrich­tingen en het imago van OKK.

Ups en downs in de jaren 20 en 30
Na de nogal deprimerende eerste decennia van de 20e eeuw werd de wereld overspoeld door een golf van optimisme, technologische vooruitgang en culturele ontwikkelingen. OKK dreef daarop mee; het had zijn plaats in de Westkappelse ge­meenschap verworven en speelde met zijn con­certen, rondgangen, uitvoeringen en muzikale vorming een toonaangevende partij in het sociaal-culturele leven. Een trotse fanfare die Westkapelle in en buiten de provincie vertegen­woordigde. Naar de Franse oorsprong van het fanfarekorps had ook het repertoire overwegend Franse tintjes. De programma's van de jaarlijkse uitvoeringen, bij toerbeurt gehouden in “Het Kasteel van Batavia” en “Het Koffiehuis” ver­melden titels als Les Saltimbanques (Strauwen), Une Soirée d' Automne aux Ardennes (Govaert), Ouverture Antigone (Rousseau), La Perle du Lac (Delbeque) en Les Dragons de Vilarts (Maillart). En toen ook al de eerste arrangementen en marsen van Piet de Rooij zelf: Majoor Goldy-marsch, Souvenir de Westkapelle, Jubeltonen en later The Flushing Pier. En ook toen al was duidelijk dat OKK niet alleen muzikale talenten in zijn gelederen had, maar ook gedreven en bedreven acteurs. Altijd werd de muziek ge­combineerd met toneel­stukken of sketches en dat zou lange tijd een succesformule blijven.
Aan de opgaande lijn komt een eind door de economische crisis, ingeluid in 1929. Want die ging vanzelfsprekend ook niet zonder zorgen aan OKK voorbij. De grootste problemen van die tijd zijn de financiële nood van de vereniging en het dalend aantal leden. In 1929 had OKK nog ruim ƒ 200 in kas,  in 1933 is dat nog slechts ƒ 60,59. Telkens verzuchten de voorzitter (toen “meester” P. de Vos en de penningmeester (nog steeds Jakob Roelse) “al het mogelijke te doen en te trachten de inkomsten te verhogen door bazaravond of iets dergelijks”. Dankzij een bazar en bijdragen van de burgemeester en de dokter is er  in 1933/1934 inderdaad een kleine financiële opleving. De penningmeester kan onder applaus een kasstand van ƒ 767 melden. Maar daarna gaat het weer gestaag bergafwaarts en niet alleen financieel. Ondanks een zekere zelfgenoeg­zaamheid bij het bestuur gaat het niet echt goed met OKK: geld voor instrumenten is er niet, van deelname aan concoursen wordt afgezien vanwege de geringe bezetting en de hoge reiskosten, zelfs concerten worden te duur. Kennelijk is het dameskoor beter bij kas want dat is bereid de kosten van coulissen geheel voor eigen rekening te nemen in plaats van die met OKK te delen. Tot overmaat van ramp gaat de gemeente moeilijk doen over repetities in de school omdat de kosten van de verlichting te hoog worden. In 1936 is het zo krap geworden dat om te bezuinigen repetities worden geschrapt en dat zelfs de generale repetitie voor de uit­voering niet kan doorgaan vanwege “het hoge cijfer directeur”. Ook de donateurs laten het afweten, “mogelijk wel door de minder gunstige tijdsomstandigheden”, zoals de secretaris meldt. Gelukkig zijn er 4 lichtpuntjes: de gemeente zorgt in 1935 voor 4 carbidlampen, want niet alleen bij repetities maar vooral bij de rondgangen is de verlichting steeds een onder­werp van grote zorg en geweeklaag. In dit op­zicht is er na 100 jaar weinig nieuws onder de zon. De ambitie van de directeur is groter dan die van de muzikanten, wat weer leidt tot klachten over de zwaarte van de nummers en zelfs afzeggingen van leden. Veel kommer en kwel en gemopper en gezeur over van alles en nog wat. Zo deugt de verlichting niet, de grote trom is te zwaar en er woedt een zware discussie over “de houding van de leerling A. Huibregtse, die de laatste weken zo weinig animo toont”. Hij wordt dan ook gesommeerd op de repetities aanwezig te zijn “daar hij anders het instrument dat hij onder zijn beheer heeft zal moeten in­leveren”. Ook anderen moeten overigens steeds worden aangespoord naar de repetities te komen, zeker als de 2e dirigent, Jan Brasser, de leiding heeft.  
Toch zijn er in de laatste jaren voor de oorlog ondanks de financiële nood veel muzikale activiteiten en wordt OKK steeds belangrijker  als er in de dorpsgemeenschap iets te vieren valt, zoals “het huwelijksfeest van het vorstenhuis” in 1937.

Storm op til
Financiële nood, de bezetting van het korps en de kwaliteit van de instrumenten, dat zijn de zaken die OKK in de laatste jaren voor de oorlog in beroering brengen. Het lijkt erop of de politieke en maatschappelijke spanningen en het naderend onheil voor OKK niet bestaan. In het repertoire en de huishoudelijke zaken zien we eerder een soort van optimisme. Op het programma staan nummers als de Lente-ouverture (Cerfontaine), een Fantasie humoris­tique (Klein) en Flying Dutchmen still going strong (Houet) en opgevoerd worden “komische duetten voor 2 heren” als De Boemeltweeling en Het mislukte consult.
In 1939 was de contributie verhoogd tot een dubbeltje per week. Op 21 maart 1940 besluit men om al in september een bazar te houden omdat vanaf oktober 1940 de Maatschappij De Schelde de school voor een deel in beslag zou nemen. En gelukkig kon OKK ook weer eens deelnemen aan het pinksterconcours. Het zou in Middelburg zijn, dichtbij huis en dus weinig reiskosten. Maar het concours zou er nooit komen. De vrijdag voor Pinksteren, op 10 mei zou het oorlogs­geweld ook over Zeeland losbarsten; de vrijdag na Pinksteren werd voor Middelburg “vreselijke vrijdag”.
In de eerste oorlogsjaren gaan de verenigings­activiteiten “gewoon” verder, al zijn er geen uitvoeringen meer wegens “zware omstandig­heden”. In 1942 worden nog 3 mensen als lid toegelaten en kan OKK nieuwe instrumen­ten aanschaffen. Maar na een vergadering op 14 april 1943 wordt het stil. Onder de dodelijke slachtoffers van de bombardementen van oktober 1944 was één OKK-muzikant en ook gingen de meeste instrumenten en de gehele muziek­bibliotheek verloren.

Wederopbouw en bloei in de jaren 50 en 60
Als de dijk dicht is beginnen enkele bestuurs­leden al snel weer te denken aan de muziek. Maar niet iedereen kan in de ontreddering van die tijd al direct het nodige enthousiasme opbrengen. Een bestuurs­vergadering in augustus 1946 eindigt nog in mineur met weinig hoop op voortzetting van de vereniging. Maar toch is er iets in beweging gebracht. Voor zover ze dat. nog niet wisten, worden de oude leden via de dorps­omroeper uitgenodigd zich te melden. En er komt hulp van buiten, van de bond en andere verenigingen. De grote animator is Jons Viruly, een oud-dorpsgenoot en verbonden aan het weekblad De Groene Amsterdammer. Een actie via dit blad levert genoeg geld op voor zo'n 30 nieuwe instrumenten. Vanaf 1947 begint OKK weer langzaam op toeren en op toon te komen en is van mineur naar majeur gemoduleerd.
In de jaren vijftig bloeit en bruist het vereni­gings­leven in Westkapelle. Ook met OKK gaat het crescendo met Piet Minderhoud als voor­zitter. Onder auspiciën van de Stichting “West­kapelle Herrijst” werken alle verenigin­gen samen aan de bouw van een nieuw verenigings­gebouw en een muziektent. Architect is het OKK-bestuurslid Willem Roelse, die veel kunstzinnige details zelf voor zijn rekening neemt.   
Regelmatig neemt de fanfare weer deel aan concoursen. Onder een bezielende leiding van Piet de Rooij gaat het muzikale peil omhoog, met als voorlopig hoogtepunt een eerste prijs met de beker in 1952. In 1953 mag OKK zelf het concours organiseren in de nieuwe muziektent op de Markt. De verwachtingen over de eigen muzikale prestaties zijn hoog ge­spannen maar het resultaat valt wat tegen. De dirigent heeft met zijn nummerkeuze (Ouverture Rembrandt van G. de Roeck) zijn orkest overschat en ook zichzelf, zo oordeelt de jury.
Toch zijn de toppen nog lang niet bereikt. OKK weet jong en oud aan zich te binden en in 1956 presenteert een jeugdorkest van meer dan 30 leerlingen zich. Niet minder belangrijk is dat voor het eerst ook meisjes mee gaan blazen. En slaan, want er zijn nu niet alleen blazers maar ook “tamboers”, zoals slagwerkers toen nog heetten.  
Op het repertoire van de jaren vijftig staan karakterstukken als Roodkapje in het Bos (Wiest) en In een Chinese Tempeltuin (Kétèlby). Operettemuziek en Wiener walsen zijn dan erg populair en ook OKK is daar dol op: Die Czárdasfürstin (Kalman), Wiener Praterleben (Translateur), Hochzeit der Winde (Hall), Münchner Kindl (Komzàk), Wiener Mädel (Ziehrer), Der Vogelhändler (Zeller), Die Lustige Witwe (Léhar). En zoals Alfred Hitchcock zich­zelf altijd even liet zien in zijn films, zo doet Piet de Rooij dat via OKK. Geen uitvoering of concert zonder een schakel uit zijn marsenketen: Gezagvoerder Viruly, Nieuw Walcheren, Westkapelle-mars, De Casembroot-mars, De Campveersche toren,  Zeeland Presenteert, Met Vrij en Blij op stap en voor het eerst ook zijn Westkapelle-potpourri van “Ouwerwesse”.
OKK overtreft zichzelf met de jubileum­uitvoe­ring van 1958, waarin het met eigen mensen, decors en kostuums de operette De Boemelbaron van Walter Kollo voor het voet­licht brengt.
OKK is een grote fanfare geworden met aanzien in de gehele provincie. Regelmatig eerste prijzen op concoursen en in 1960 zelfs promotie naar de ere-afdeling.
Daarnaast is er de Boerenkapel met Jan Cijsouw als dirigent, die in Westkappelse klederdracht overal festiviteiten opluistert, met feestelijke liedjes en Egerländer walsjes. Een groot succes zijn de optredens voor de badgasten in het toen nog chique Hotel Brittannia in Vlissingen. De markante band­leider kreeg Brittannia wel plat door de nummers op zijn geheel eigen wijze aan te kondigen: “Dames en heren, de boerenkapel gaat nu een walsje voor u spelen; het heet 'Nie vergessen' en dat betekent 'Vergis je niet !' .

Financiële zorgen kent OKK nauwelijks meer nadat in 1961 begonnen wordt met het inzame­len van oud papier. Daardoor wordt het eindelijk mogelijk de muzikanten in uniform te steken in plaats van alleen maar een pet. Totale uniform­kosten in 1961: ƒ 8.648, 35. Bij de uniformen behoort ook een nieuw vaandel maar zo'n militair aandoend attribuut geraakt in de jaren 60 al snel uit de gratie.  
Onder de muzikanten zijn zoveel tamboers dat er geleidelijk aan gesproken kan worden van een aparte drumband. Nadat in 1964 M.C. Vuijck, marineman uit Vlissingen, als instructeur is aangetrokken krijgt de drumband vaste vormen met een heuse tambour-maître en succesvolle deelname aan marsconcoursen.

Zo halverwege de jaren zestig keert het tij. In 1966 stapt Piet de Rooij na meer dan 50 jaar van het dirigentenbankje. Vervanging gaat moeizaam en de wisselende dirigenten daarna (W.H.G. Timmermans, J. Boon) kunnen de malaise niet keren. OKK boekt matige concoursresultaten en kampt met een ontoereikende bezetting. Ingrijpender is dat overal de wereld en de mentaliteit danig beginnen te veranderen. In Westkapelle wat later dan in San Francisco, maar toch onafwendbaar en duidelijk. Jongeren hebben andere interesses dan het fanfarekorps en het ledenaantal en de publieke belangstelling lopen drastisch terug. Men wijt het vooral aan de televisie maar de blaasmuziek verliest toch vooral de aansluiting op muzikaal gebied. OKK lijkt al de maatschappelijke en muzikale omwente­lingen nauwelijks te beseffen al oppert een jonge saxofonist nog wel om “swingmarsen” op het programma te zetten. Maar het enige weerwerk dat OKK kan bieden, zit in nummers als Vous Permittez Monsieur (Adamo), Teenager Fantasie (Ever­aarts) en Puppet on a String (Martin/Coulter). Tegen de Beatles en de Stones is dat een ongelijke strijd, laat staan tegen Bob Dylan en Jimy Hendrix.

Nieuwe wegen na 1970
Amateurmuziek, dat was altijd fanfare of har­monie. Een uit Engeland overgewaaid fenomeen, de brassband, gaat deze vanzelf­sprekendheid doorbreken. Op instigatie van de in 1971 aan­getreden dirigent Piet Wisse verandert ook OKK zich van een fanfare in een brassband. Deze toch wel ingrijpende ommezwaai voltrekt zich bijna geruisloos en zonder dat daar een discussie in de ledenvergadering aan wordt gewijd. De voor­delen zijn duidelijk: een andere, meer bij de tijd p­assende sound en belangrijker nog, in een tijd van ledenschaarste kan worden volstaan met een kleinere bezetting zonder saxofoons.
De gelegenheid wordt aangegrepen om een geheel nieuw instrumentarium aan te schaffen, natuurlijk ook geënt op de brassbandbezetting. Geen saxen en bugels meer maar cornetten, schuif- in plaats van ventieltrombones en de tuba's heten nu euphoniums. Niet meer van het vertrouwde merk Schenkelaars maar nu natuurlijk het Engelse Besson. Tegelijkertijd een drastische verandering van het repertoire want de voor een fanfarebezetting geschreven muziek is nu niet meer goed speelbaar. Op het programma overheerst nu de muziek van de overzijde van de Noordzee:  The Young in Heart (Ball), The Pirates of Penzance (Sullivan), Suite Three Days (Rimmer), Fantasy on British Seasongs (Langford) en ook, in de stijl van de Salvation Army-brassbands, de Engelse hymnes als Sandom en Nearer my God to Thee.
In 1973 spreekt voorzitter Minderhoud de hoopvolle verwachting uit dat we een moeilijke periode te boven komen en inderdaad is met de brassband weer een opgaande lijn ingezet die doorzet tot in de jaren negentig.
Het duidelijke muzikale stempel komt van Ronny de Rooij, die vanaf 1976 als dirigent de muzikale lijnen uitzet. Onder zijn leiding weet OKK een evenwicht te bereiken tussen de muzikale prestaties en gezelligheid en saamhorigheid. Het repertoire wordt gemoderniseerd en de nadruk ligt nu op speciaal voor brassband geschreven eigentijdse muziek van Engelse, Nederlandse en Belgische componisten, als Philip Sparke, Jan en Jakob de Haan en Jan van der Roost. Ook de populariteit van musical en film is in de programmering terug te vinden, evenals voor brassband gearrangeerde popmuziek. De muzikale prestaties zijn wisse­lend, maar toch weet OKK de nodige successen te boeken. Door eerste prijzen bij concoursen behaalt  de brassband het landelijke KNF-kampioenschap in de basisklasse met optredens in het Amphion-theater in Doetinchem en Musis Sacrem in Arnhem.
De muziek spreekt vooral in de jaren tachtig en negentig weer veel mensen aan en dat toont zich door een grote publieke belangstelling voor optredens, vooral de uitvoeringen, waar­voor één avond niet meer volstaat. Een grote publiekstrekker blijft traditioneel de combinatie van muziek met toneel en revue. Ware succes­nummers zijn de geheel eigen jubileum­producties “Uit het leven van een tachtigjarige” in 1988 en “OKK goes USA” in 1998.
Vanaf het eind van de jaren negentig is er helaas weer een neergaande trend merkbaar. Jongeren weet OKK steeds minder te bereiken en als ze er al zijn, raken het hen weer snel kwijt doordat ze elders gaan studeren of werken. Maar er is gelukkig nu ook een ander muzikaal spoor. De drumband heeft zich ontwikkeld tot een veelzijdig en eigentijds slag­werk­ensemble, met niet alleen meer trommels maar een uitgebreid slagwerkinstrumentarium, waaronder melodische instrumenten als xylofoon, klokkenspel en marimba. De drijvende kracht achter de slagwerkgroep is Cora Knuijt-Dellebeke, die met haar muzikale talenten en haar gedreven­heid het niveau opstuwt en ook het publiek aangenaam weet te verrassen.  

OKK wat nu  ?
“Kleiner Mann, was nun ?”, die vraag zou OKK zich, in navolging van de schrijver Hans Fallada, na 100 jaar kunnen stellen.  
OKK zag het licht aan het begin van de 20e eeuw, in hetzelfde jaar als de voetbalclub Feijenoord; het jaar ook waarin andere muzikale grootheden als Lionel Hampton, Herbert von Karajan, Cor Lemaire en Olivier Messiaen werden geboren. Al met al geen verkeerde lichting.  
Westkapelle was in dat geboortejaar nog een geïsoleerd en armoedig dijkwerkers­dorp, waarin de tijd scheen te hebben stilgestaan. De eeuw die volgde, de eeuw dus van OKK, werd de bloedigste uit de geschiedenis en bracht de wereld meer en grotere veranderingen dan hij had gezien in de voorafgaande 10 eeuwen samen. Westkapelle en OKK hebben van dat alles ruim hun deel gekregen, in de goede zowel als in de kwade dagen.  
Opgaan, blinken en verzinken en dat keer op keer herhaald als de Recrutenmars, daarmee kun je de eeuw van OKK samenvatten. En of dat de volgende 100 jaar weer gaat lukken ....? We mogen rekenen op nòg een eeuw OKK, maar niet al te vast.  
De 2e OKK-eeuw is een beetje in een mineurstemming begonnen. Het sociaal-culturele klimaat in Westkapelle lijdt onder de vergrijzing en maatschappelijke ontwikkelingen en ook OKK lijkt een beetje weg te kwijnen.
Tegelijkertijd is de nieuwe OKK-eeuw begonnen met een nieuwe dirigent. Ronny de Rooij heeft zijn stokje overgedragen aan Arian de Visser uit Middelburg. Deze jonge, ambitieuze musicus kan OKK nieuwe successen brengen en, belangrijker nog, zijn bijdrage leveren aan het voortbestaan van dit muzikale monument in het Westkappelse culturele leven.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

In de jaren nadat bovenstaand artikel werd geschreven, zijn er ook bij OKK veel veranderingen opgetreden. 
Oud-dirigent Ronny de Rooij is in 2016 overleden. Arian de Visser werd in 2017 als dirigent opgevolgd door Cora Knuijt-Dellebeke. De brassband is met haar aantreden meer prestatiegericht geworden, in 2018 resulterende in een promotie naar de 3e divisie bij een concours in Veldhoven. De slagwerkgroep kampt met een ledentekort en leidt een slapend bestaan. 
In 2019 vierde OKK haar 111-jarig bestaan met diverse bijzondere optredens, o.a. op het Hrieps-festival in Grijpskerke en met een fototentoonstelling in het Polderhuis. 
In 2020 en 2021 stonden de activiteiten op een laag pitje door de coronaproblemen.

Meer over OKK

Gepl. maart 2011, geact. 24 juni 2015, geact. 18 november 2021


 Dignate Robbertz

Dignate Robbertz, pseudoniem van Johanna Verstraate (Veere, 4 juni 1909 - Vrouwenpolder, 1 november 1986), schrijfster


Johanna Verstraate en haar echtgenoot Martien Beversluis op een schilderij van Han van Meegeren; 1942, Letterkundig Museum Den Haag

Johanna Verstraate was een dochter van de Westkappelse dijkwerker Jeremias Verstraate (1882-1955), gehuwd met Johanna de Vos uit Vrouwenpolder. Jeremias verhuisde na zijn huwelijk naar Veere,waar hij aan de slag ging als sluiswachter.
Johanna Verstraate ging vanaf eind jaren 30 streekverhalen schrijven. Zij publiceerde onder het pseudoniem Dignate Robbertz, dit naar ene Digna Robberts, die in 1565 in Veere werd verbrand wegens hekserij; zij zou bij Westkapelle een schip met 45 opvarenden hebben laten vergaan.
Bekende streekromans, veelal handelend op Walcheren, zijn Jikkemien (1940), Govert (1952), Geertrui de heks van Veere (1951) en Man te roer (1956). In Volk van Bazalt (1950) romantiseert zij het leven in Westkapelle voor de Tweede Wereldoorlog.

In 1937 trouwt Johanna met Martien Beversluis, een schrijver en idealist. Na diverse ideologieën beleden te hebben, bekeert Beversluis zich in 1939 tot het fascisme en nationaalsocialisme. Hij wordt zo in 1944 NSB-burgemeester van Veere en Vrouwenpolder. Na de oorlog kreeg Beversluis een publicatieverbod. Het gerucht ging dat, om onder dit verbod uit te komen Beversluis zelf de streekromans van Dignate Robbertz had geschreven en niet zijn vrouw Johanna Verstraate. Zijzelf werd ook veroordeeld wegens collaboratie. 
Het echtpaar Beversluis-Verstraate ligt begraven in Gapinge.

Gepl. 24 juni 2015; gew. 17 april 2017


Frieda Rutgers van der Loeff- Mielziner

Frieda Mielziner (Braunsweich, Duitsland, 22 mei 1877 - Alkmaar, 21 november 1948), schilderes

Frieda werd in Duitsland geboren als een dochter van de Deense koopman Benno Jacob Mielziner en de Italiaanse Maria Theresia Widman. Ze kreeg een strenge Duitse opvoeding, die niet zo bij haar levenslustige karakter paste. Daarom ging ze na de middelbare school studeren aan de Kunstacademie te Kopenhagen. Na haar huwelijk in 1902 met Ari Rulf woonde en werkte ze jarenlang in Brussel. Ze kregen samen twee dochters en een zoon. Haar oudste dochtertje stierf op vijfjarige leeftijd aan difterie en haar andere dochter stierf later in 1944 in een concentratiekamp. Na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 werd ze als ongewenste vreemdeling vanwege haar Duits staatsburgerschap samen met haar kinderen bij Sluis de grens overgezet. Haar man bleef in Brussel wonen en stierf daar enkele jaren later. Na wat omzwervingen door Zeeuws-Vlaanderen kwam ze in Middelburg terecht, waar zij in 1918 opnieuw trouwde met de kapitein (later kolonel) der infanterie Manta Rutgers van der Loeff.

Haar onderwerpen zijn vooral portretten van Zeeuwse en Volendamse vissers en boerentypen, vrouwenfiguren en bloemstillevens. Rutgers van der Loeff hoorde bij de Bergense School en was dan ook lid van het Kunstenaars Centrum Bergen (KCB).
Wat opvalt, is dat ze door bijna iedereen die haar ontmoet heeft, wordt omschreven als een tenger, vitaal, beweeglijk, vriendelijk, klein vrouwtje. Schilderen is haar passie. De kunstrecensenten zijn vaak verbaasd dat zo'n klein vrouwtje zulke grote, krachtige doeken kan schilderen. Overal waar ze woonde, heeft ze gewerkt en ook geëxposeerd. Haar schilderijen wilde ze echter nooit verkopen. Ze beschouwde ze als haar kinderen en kon er geen afstand van doen. Dat verklaart waarom zo weinig over haar kunst bekend is. Haar werk is voornamelijk te zien bij familie en bij particulieren. Voor zover bekend hebben alleen het Limburgs Museum, het Zeeuws Museum en Kunsthotel Spaander in Volendam werk van haar in bezit.

Zeeland en Westkapelle
Vanaf omstreeks 1914 verbleef ze in Middelburg en hier nam ze deel aan het kunstenaarsleven van die tijd en leerde daar o.a. Reimond Kimpe en Louis Heymans  kennen. In Vlissingen kreeg ze jarenlang les van de schilder Gerard Jacobs. Zelf zegt ze hierover: “Daar heb ik veel geleerd en in een club van tien, waarin wij naar model tekenden, gewerkt. Dat was een gelukkige tijd. Ik heb daar ook Jan Toorop ontmoet, aan wie ik de prettigste herinneringen bewaar.” In Middelburg schilderde ze het stadhuis, de mooie gevels, de pittoreske straatjes en achtertuinen of de boeren en boerinnen op de markt.

Zeeuwse boerenfamilie op de markt in Middelburg, olieverf op doek, jaartal onbekend, particuliere collectie


Zeeuwse boer, olieverf op doek, 73x59 cm, particuliere collectie

Tussen 1920 en 1940 verbleef ze regelmatig enkele weken of soms een maand achter elkaar in Westkapelle. In die periode leerde ze “het stugge volk der Westkappelaars” kennen. Ze voelde zich tot het dorp en de bewoners aangetrokken. Ze tekende en schilderde talrijke portretten, soms grote groepsportretten, straatjes en stillevens. Voor de Duitse krant Kaldenkirchse Wochenpost schreef ze in 1932 het artikel “Westkapelle und seine Bewohner. Aus einem der interessantesten Dörfer Hollands”, geïllustreerd met haar prachtige tekeningen o.a. van de vuurtoren en Westkappelse vrouwen en mannen in klederdracht.

Westkapelse meisjes, houtsnede, 300x220 mm, Limburgs museum, Venlo

Waarschijnlijk huurde ze een huisje en de toen nog jonge Maria Johanna Cijsouw-Kaland (1909-1975) heeft bij haar als dienstmeisje gewerkt. Dit is bekend geworden door de vondst van een bijzonder koffertje op de zolder van de familie Cijsouw. Daarin bewaarde Marie alle aan haar gerichte brieven van Frieda en een aan Frieda opgedragen gedicht dat Marie schreef in 1936 n.a.v. Frieda's vertrek uit Westkapelle.
Eén van de dichtregels luidt: “Want door ons stille dorpje, verspreidde zich den roem / Van ’t kleine, vreemde vrouwtje, zoo lieflijk als een bloem.”

Breiend meisje, jaartal onbekend, particuliere collectie


Westkapelle, olieverf op doek, jaartal onbekend, particuliere collectie

Overplaatsing naar Venlo en Bergen(NH)
In 1930 werd haar man overgeplaatst naar Venlo. Tijdens haar verblijf in Venlo schreef ze wekelijks artikelen voor het Duitse streekblad de Kaldenkirchse Wochenpost, die ook in Venlo werd gelezen. Daar is het eerdergenoemde artikel “Westkapelle und seine Bewohner. Aus einem der interessantesten Dörfer Hollands" ontstaan. Inmiddels had ze Volendam ontdekt, waar ze de vissersbevolking schilderde. Hier raakte ze net zo bevriend met de bevolking als in Westkapelle.
In 1939 werd haar man overgeplaatst naar Bergen(NH). Daar zou ze tot aan haar dood in 1948 blijven wonen en werken, met een korte onderbreking van drie jaar tijdens de Tweede Wereldoorlog, toen ze in Friesland verbleef. In 1948 kreeg ze een ernstige ziekte. Na een verblijf van acht maanden in het ziekenhuis in Alkmaar, is ze daar, omringd door haar schilderijen, gestorven. Op 14 januari 1949 werd een herdenkingstentoonstelling van werken van Frieda geopend in het Vondelpaviljoen in Amsterdam.
In de zomer van 2015 wordt haar werk geëxposeerd in het museumcafé van Het Polderhuis in Westgkapelle.

Bewerkte tekst van Ans Dingemanse-Dieleman

Lit.: D.A. Klomp: In en om de Bergensche School, Tauber Architecten BV in Alkmaar, herdruk 1995; 1e druk 1943 bij A.J.G. Strengholt, Amsterdam

Gepl. 27 juni 2015


Hermanus Petrus Schouten

Hermanus Petrus Schouten (Amsterdam, gedoopt 28 november 1747 – Haarlem, 11 mei 1822), werkende prentkunstenaar, aquarellist, etser, schilder en tekenaar

Schouten kreeg zijn opleiding van zijn vader Johannes Schouten (1716-1792) en later bij Paulus van Liender en de bekende kunstverzamelaar Cornelis Ploos van Amstel. In diens opdracht maakte hij een serie topografische tekeningen van Amsterdam. Hierboven is hij afgebeeld als tekenaar van stedelijke objecten. In 1792 verhuisde hij van Amsterdam naar Haarlem, maar hij bleef stadsgezichten van zijn geboortestad maken. Zijn beste werk dateert uit de periode 1785-1790 toen zijn dorps- en stadsgezichten een grote degelijkheid en precisie kregen. Schoutens werk vertoont de invloed van de gedetailleerde schildersstijl van de 17e-eeuwse kunstenaars als Jan van der Heijden. Niet alleen Haarlem en Amsterdam werden door hem getekend, hij maakte ook stads- en dorpsgezichten in "de provincie", zo ook een aquarel van Westkapelle.

H.P. Schouten, Kerk van het dorp Westkapelle, van de dijk af gezien, op de voorgrond een molen; ca. 1772, waterverf op papier, 197x268 mm, Rijksmuseum Amsterdam

De aquarel toont een Westkappels panorama vanuit een hoog standpunt, kennelijk vanaf de dijk ter hoogte van de huidige Molenweg. Centraal staat het eigenlijke onderwerp, de Willibroduskerk en de toren met een stompe spits. Deze spits is verwijderd in 1817 toen de kerktoren een vuurtoren werd. Zie: vuurtoren. Van de kerk is het de dwarsschip en het voorste deel van de twee zijbeuken te zien. De torenklok zegt dat het vijf voor vijf is. Prominent aanwezig is de wat bouwvallig ogende standaardmolen. Deze molen en het eveneens afgebeelde molenhuis stonden aan de westkant van de Molenwal tegenover de huidige molen De Noorman. Ten tijde van de bouw van de dijkmolen in 1773 is deze standaardmolen gesloopt. Daardoor is de aquarel te dateren op ca. 1772.
De voorgrond van het tafereel toont de Molenweg, die toentertijd nog buiten het eigenlijke dorp lag. De boerderij links stond op een hoog gelegen terrein nabij de huidige Boekhoutstraat, bekend als "d'ôôgte". Deze boerderij is verwoest door het bombardement in 1944 en de omgeving is onherkenbaar veranderd.

Gepl. 1 juli 2015


Charley Toorop

Annie Caroline Pontifex Toorop (Katwijk aan Zee, 24 maart 1891 - Bergen, 5 november 1955), schilderes en lithografe

Charley Toorop was een dochter van de bekende en veel in Domburg werkzame schilder Jan Toorop (1858-1928). Ze kwam met haar vader al jong naar Domburg, maar voor haar was Westkapelle aantrekkelijker als inspiratiebron.
Na een studie zang en viool koos Charley in 1910 voor een loopbaan in de beeldende kunst. Ze was een eigenzinnige schilderes en één van de belangrijkste Nederlandse expressionistische kunstenaars van de 20e eeuw, maar ze is nooit bekend geworden in het buitenland. Ze schiep een eigenzinnig, zelfbewust en sociaal bewogen oeuvre. Volgens sommige critici in die tijd had ze ‘mannelijke trekken’ en de reputatie van een tamelijk meedogenloze vrouw die uitsluitend voor de kunst leefde, haar drie kinderen links liet liggen en talloze minnaars heeft versleten. Wat waar lijkt te zijn, is dat Charley van haar kinderen hield, maar geen tijd voor ze vrij maakte. Zelfs haar echtgenoot Henk Fernhout moest wijken voor de kunst. 

Na haar scheiding in 1917 stond Charley Toorop er met drie kinderen alleen voor. Haar vader Jan Toorop steunde haar en zo liet hij bijvoorbeeld voor haar in 1921 in het Noord-Hollandse Bergen een woning met atelier bouwen. Na haar huwelijk volgden een reeks minnaars, waaronder Jany Roland Holst, Arthur Lehning, Henk Marsman en Pyke Koch.  Charley viel op door haar moderne verschijning, de mooiste outfits en haar haar in een boblijn.

Expressionistische stijl.
Het vroege werk van Charley Toorop stond onder invloed van het expressionisme. Haar grote voorbeelden waren o.a. de schilders van Der Blaue Reiter, zoals Kandinsky. In deze periode schilderde ze vooral landschappen, portretten en zelfportretten. Ze maakte vanaf 1916 deel uit van de kunstenaarsgroep Het Signaal, die een diepe beleving van de werkelijkheid voorstond door kleuren en lijnen zwaar aan te zetten en felle kleurcontrasten aan te brengen (Bergense School).
Ze was er van overtuigd dat stijl en onderwerp zouden moeten samenvallen en dat werd haar leidraad. In het spoor van haar vader werkte ze vaak op Walcheren.

Westkapelle
In 1924 ging ze niet naar Domburg maar naar Westkapelle, waar ze viel op de boeren en de dijkwerkers. Hier beschouwde ze het leven nog als “echt” en “zuiver”, hier waren de mensen nog met elkaar en de aarde verbonden. Westkapelle en de Westkappelaars boden haar als kunstenares een nieuwe inspiratie.
In 1924 schildert ze haar eerste ”Westkappelse” Interieur.

Het is een eenvoudige, contemplatieve scene, die Charley geprobeerd heeft te vangen door de kleuren beperkt te houden tot oker, bruin en zwart, met wit, blauw en twee rode doosjes als tegenhangers. Het is bewust geen boerentafereel à la Brueghel. In dit schilderij zit geen overdrijving, de figuren en koppen zijn juist tamelijk vlak gehouden. Een uitdrukking van de intimiteit van het muzikale samenspel waarin de schilder de aanwezigen serieus neemt zonder morele vooringenomenheid.

Uit 1926 dateert haar tekening Boer in De Valk:

Vanaf die tijd zou ze in Westkapelle meerdere verwante zgn. boerenscènes schilderen. De gemakshalve als boeren gekenschetste personages zijn overigens meestal geen boeren maar werkmensen, dijkwerkers. Een hoogtepunt is Boerengezin uit 1927. Het gezin is dat van Dingeman Lievense en Kornelia Verhulst (Kee van Bram). Dit echtpaar is afgebeeld met Tine en Mine de Vos, kinderen uit een eerder huwelijk van Kee, en Jakob Lievense (Jôôp van Dingeman).
Er is een ontlening aan haar vader. Het hoofd van Dingeman is voor het kruis van de raamstijlen geplaatst, wat herinnert aan Jan Toorops Godsvertrouwen uit 1907. Door plaatsing van de personages creëert Charley een psychologisch verhaal, ook verwant aan de Aardappeleters van Van Gogh. De oudste dochter Tine is "op d'r burgers". Dit en de stuurse gezichten van de anderen wijzen op een zekere spanning in de gezinsverhoudingen.

 Andere "Westkappelse" taferelen zijn twee interieurlitho's uit 1929 en een daaraan verwante geschilderde caféscène.


Expressief Zakelijk Realisme
In 1926 trok Charley naar Amsterdam, waar haar schilderkunst filminvloeden onderging. Ze schilderde figuren frontaal en afzonderlijk naast elkaar, als door lampen op een filmset uitgelicht. De stillevens van Charley Toorop vertoonden overeenkomsten met het synthetisch kubisme. Vanaf de jaren '30 schilderde ze vaak vrouwenfiguren, waaronder ook naakten en meerdere zelfportretten in een krachtige, realistische stijl. Ze zette zich in voor de verspreiding van de moderne kunst en was medeoprichtster van een aantal kunstenaarinitiatieven zoals de ASB (Architecten, Schilders en Beeldhouwers) en de Nederlandse Filmliga. Tevens was ze lid van de in 1926 opgerichte kunstenaarsvereniging De Brug, die de Nieuwe Zakelijkheid in de schilderkunst introduceerde. Andere leden waren o.a. John Radecker, Dick Ket, Henri Boot, Jacob Bendien e.a. Haar woning en atelier ‘in de Vlerken’ in het Noord-Hollandse Bergen werd een ontmoetingsplaats voor beeldend kunstenaars, musici, schilders en schrijvers. Onder andere de kunstenaars Piet Mondriaan, Gerrit Rietveld, Leo Gestel en de dichter Adriaan Roland Holst behoorden tot haar vriendenkring.

Eind jaren twintig, begin dertig veranderde Charley Toorop’s stijl van schilderen in een min of meer expressief realistische stijl, waarin ze vooral arbeiders, boeren en gewone mensen schilderde. Deze stijl werd ook wel benoemd als een objectieve, plastische, zakelijk-realistische stijl en is nauw verwant aan de stijlvorm Nieuwe Zakelijkheid
Een voorbeeld van haar Nieuwe zakelijkheid is Boeren dat ze in 1930 opnieuw in Westkapelle schilderde voor de tentoonstelling Socialistische Kunst Heden in het stedelijk Museum van Amsterdam. Met deze militante compositie wilde zij bewust een socialistisch statement geven. Overigens lijken ook op dit werk de afgebeelde mannen meer op dijkwerkers dan op boeren.

In datzelfde jaar schilderde ze het ook Muzikanten en dansende boeren. Een dubbeltafereel met een Westkappelse kermisscène, met mensen die wederom klaarblijkelijk geen boeren zijn.

Het is qua stijl primitivistisch of naïef. Er is een gedrang van koppen; ruimtelijke werking is er nauwelijks. De figuren zijn stug en hoekig, als uit hout gesneden.

Charley Toorop logeerde in Westkapelle steevast in hotel De Valk. In 1930 portretteerde zij de eigenares Willemina van Mill-Verhulst en een paar gasten, in wie we o.a. Janis Huibregtse (Jôôs Fret) en diens vrouw Adriana Huibregtse-Westerbeke herkennen. Op de foto, een soortgelijk tafereel als het schilderij, gemaakt door haar schoondochter Eva Besnyö, zien we niet de hotelhoudster zelf maar haar dochter Koos Minderhoud. 


Aan de toog; collectie Zeeuws Museum

Uit 1931 dateert een litho met een straatje in Westkapelle, waarschijnlijk de Kloosterstraat, te zien aan het plakkebord van het gemeentehuis. Een afdruk van deze litho (vaak afgedrukt in spiegelbeeld), met de opdracht "Voor Westkapelle 1954" sierde ooit de kamer van de gemeente-secretaris van Westkapelle en is nu in bezit van de gemeente Veere.

Vlak voor de oorlog maakte ze in het bierkot van De Valk een portret van Kornelis Minderhoud (Kees van Bluuksem). Ook hiervan maakte Eva Besnyö een foto.

 

Realisme en Oorlog
Tijdens de Tweede Wereldoorlog schilderde Charley Toorop een aantal indrukwekkende schilderijen, die met name de ellende weergaven van de gewone man of vrouw, levend onder het oorlogsgeweld.
Na de oorlog schilderde ze het beroemde familieportret Drie generaties (1950), waarop drie generaties Toorops -allen kunstschilders- te zien zijn. Charley zelf, (een portretbuste van) haar vader Jan Toorop en haar zoon Edgar Fernhout. Een schilderij waarin ze waarheidsliefde en zin voor symboliek verenigde. Drie generaties is een doek van 200 x 120 cm en is te zien in het museum Boijmans Van Beuningen in  Rotterdam.
Charley's oudste zoon, Edgar Fernhout (1912-1974) bleek over een enorm tekentalent te beschikken en ze probeerde hem zoveel mogelijk te stimuleren. Zo voorzag ze hem bijvoorbeeld jarenlang in zijn onderhoud zodat hij zich verder kon ontwikkelen en ontplooien.

Het door de oorlog totaal verwoeste Westkapelle had zijn charme voor Charley Toorop als kunstenaar verloren. Maar toch keerde zij er, nadat hotel De Valk in 1947 was herbouwd, nog enkele keren terug. Zij had er zelfs een atelier, in de schuur van Kornelis Roelse (Kees Nôôn) op de hoek van de nieuwe Kloosterstraat en d' Arke. Hier schilderde zij in 1954 het Stilleven met witte vaas en bankschroef. Op dit schilderij is door (wederom) een kruisvenster het rode pannendak van de garage/winkel van J. Faasse te zien. 

In dezelfde tijd ging de gezondheidstoestand van Charley na enkele beroertes snel achteruit, al ging het met tussenpozen nog relatief goed. Ze bezocht nog enkele keren Westkapelle, voor het laatst in de zomer van 1955.  Ze overleed op 5 november 1955, vierenzestig jaar oud.

Recente ontwikkelingen
In 2009 nam het museum Boijmans Van Beuningen het initiatief voor een herdenkingsmonument voor Charley Toorop. Westkapelle was één van de mogelijke locaties, maar door financiële en andere problemen werd dit plan afgeblazen. In 2010 werd in Westkapelle op initiatief van o.m. Ans Dingemanse-Dieleman, een stichting (Stichting VerBEELDing Charley Toorop) opgericht om toch een Toorop-monument op de dijk in Westkapelle mogelijk te maken. Bezoek de website van de Stichting VerBEELDing Charley Toorop.
Intussen is er ook een toeristische Toorop-wandeltocht, langs de diverse punten die aan de schilderes refereren. In 2019 en 2020 werden enkele van haar werken geëxposeerd in Het Polderhuis, samen met foto's van Eva Besnyö.

In 2014 kreeg het museum het Polderhuis twee vroege werken van Charley Toorop in bruikleen. Op 17 juni 2014 werd het schilderij Boerenpaar uit 1927, een dubbelportret van Janis Huibregstse en Koos Minderhoud in Westkappelse klederdracht, verkocht door het veilinghuis Christies in Amsterdam. Opbrengst € 59.100. Wie de koper is, is niet bekend gemaakt. Meer over Boerenpaar.

Literatuur:
Nic. J. Bredero, Charley Toorop, leven en werken, Amsterdam 1982
A.M. Hamacher, Charley Toorop, , een beschouwing van haar leven en werk, Rotterdam 1952
Centraal Museum Utrecht/Württembergischer Kunstverein Stuttgart, Charley Toorop 1891-1955 (catalogisch tentoonstellingen) 1982
Marja Bosma, Charley Toorop. Vooral geen principes! (catalogus tentoonstelling museum Boijmans van Beuningen) Rotterdam 2008

Gew. 24 juni 2015
Gew. en aangevuld 10 november 2017 en 18 november 2021


 Jan Toorop

Johannes Theodoor Toorop (Purworedjo, Java, 20 december 1858 - Den Haag, 3 maart 1928), schilder, graficus en sierkunstenaar.

Jan Toorop was de zoon van Christoffel Theodoor Toorop, een regeringsambtenaar in het toenmalige Nederlands-Indië en de inlandse Maria Magdalena Cooke. Hij was gehuwd met Annie Hall en had één dochter, de latere schilderes Charley Toorop. Hij bracht zijn jeugd door op Java. In 1892 verhuisde hij naar Nederland en volgde een cursus tekenen aan de Polytechnische School te Delft (1876-1879). Voorts studeerde hij aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam (1880-1882) en aan de Ecole des Arts Décoratifs te Brussel (1882-1885).
Toorop was gevoelig voor invloeden; daarvan getuigt de grote verscheidenheid aan uitdrukkingsvormen en technieken. Zo ontwikkelde hij zich via het realisme, impressionisme en post-impressionisme na 1890 in een symbolistische richting. Daarbij putte hij uit literaire en muzikale bronnen en uit verre culturen. In zijn tamelijk ondoorgrondelijke symboliek speelde het beeld van de vrouw een belangrijke rol. Zijn tekeningen en litho’s worden gekenmerkt door het vloeiende lineaire van de Art Nouveau.
Het werk van Toorop is niet los te zien van zijn karakter en levensomstandigheden. Zijn tekenbegaafdheid, belangstelling voor maatschappij, kunst en speciaal voor de literatuur en zijn hang naar mystiek bepaalden mede zijn veelzijdigheid. Toorops zoekende geest kwam tot rust met zijn overgang tot het rooms-katholicisme in 1905. Hierna kiest hij bijna uitsluitend religieuze onderwerpen en portretten en hij  schilderde in een wat meer geometrische stijl.

Domburg en Westkapelle
In de zomer van 1898 kwam Toorop voor de eerste keer naar Domburg. Hij maakte er realistische duinlandschappen en zeegezichten, meestal in neo-impressionistische stijl. In 1903 verhuisde hij van Katwijk naar Amsterdam en sindsdien zou hij jaarlijks naar Domburg terugkeren voor een zomerverblijf. Hij logeerde dan hij verscheidene Domburgse families, later vooral hij de familie Elout. Het werden vruchtbare perioden, waarin hij vooral veel tekende: portretten van zijn vrienden en van Domburgers, boereninterieurs, het badleven en landschappen. 
Op initiatief van Jan Toorop werden vanaf 1911 tien jaar lang kunsttentoonstellingen georganiseerd, in een speciaal door Toorop ontworpen "kunstzaal", door de plaatselijke bevolking ook "het kotje van Toorop" genoemd. Deze  jaarlijkse exposities waren een groot succes. In 1919 verbleef hij ook een tijd op het Heerenhof te Oosterland. Na 1920 werd zijn gezondheid slechter: door een verlamming van de benen kon hij moeilijk meer reizen en in 1922 of 1923 is hij voor het laatst in Domburg geweest. In zijn laatste jaren tekende hij vooral religieuze voorstellingen in een strak gestileerde, lineaire stijl, die vooral in katholieke kringen zeer populair werden en talloze malen werden gereproduceerd. De charismatische Jan Toorop wist ook het vertrouwen van de Walcherenaren te winnen, getuige de talloze malen dat ze voor hem poseerden. Voor de bekende apostelkoppen, illustratief voor zijn religieuze werk na 1905, stond de Westkappelaar Izaak Faase (Sakke van Rol, 1844-1925) model. 

Apostelkoppen, waarvoor Sakke van Rol model stond

In Domburg en omgeving is nog veel van zijn kleinere werk hij particulieren te vinden.  De tentoonstellingen in Domburg behoorden tot de hoogtepunten van het kunstleven in Nederland in de jaren 1910-1920.
Toorop koos niet alleen Domburg als onderwerp en achtergrond van zijn schilderijen en tekeningen. Hij maakte ook nogal eens een uitstapje naar Westkapelle, voor zijn modellen maar ook omdat het dorp en zijn inwoners een artistieke inspiratie boden.

"Westkappels" werk van Jan Toorop:

Godsvertrouwen, met de vuurtoren op de achtergrond, 1907, potlood en krijt op papier, 56x42 cm, particuliere collectie

Dijkweg bij Westkapelle, 1910, olieverf op paneel, 35x46 cm, particuliere collectie

Westkapelle, 1919, Teylersmuseum Haarlem

In 1914 leerde Toorop Miek Janssen kennen, die Toorops mystiek goed aanvoelde en hem toen hij ten gevolge van een ongeneeslijke ziekte invalide was geworden, tot z’n dood heeft verzorgd en met haar vriendschap heeft gesteund.

Gepl. 26 juni 2015


Tupla M

Tupla M(ourits), pseudoniem voor het schrijversduo Wendela Droomelot de Vos (Amsterdam, 30 november 1947) en Atie Vogelenzang (Krimpen aan den Lek, 1955)

Tupla M. debuteerde in 2005 bij de Arbeiderspers met de literaire thriller Vrouwelijk Naakt. Met dat boek wonnen de schrijfsters de Schaduwprijs 2006.
Na hun debuut volgden nog drie titels: Een Kwestie van Tijd (2007), Speeddate (2008) en Meer Dood dan Levend (2010). Tevens verleende het duo haar medewerking aan drie zeer succesvolle verhalenbundels: Stampvol Spannende Verhalen, Verrassing! en Stille Getuigen.

In 2012  verscheen de literaire thriller Schuld met Westkapelle als decor. Het verhaal in deze roman speelt zich voor een belangrijk deel af in Westkapelle. Het geeft een bijzondere kijk op Westkapelle en de Westkappelaars. De onuitroeibare stereotypen van Westkapelle, zwaar godsdienstig en gesloten, zijn ook in dit boek aanwezig. Bedenk daarbij wel dat het een roman is; de personages en de omstandigheden zijn dus fictie en geen beschrijving van het “echte” Westkapelle. Niettemin geven de schrijfster er wel blijk van Westkapelle en de omgeving goed te kennen.
Schuld gaat over een echtpaar, Evalien en Rik Huibregtse, die na een traumatische gebeurtenis in hun leven besluiten te verhuizen van Amsterdam naar Westkapelle, de geboorteplaats van Rik. Evalien wil in Westkapelle haar leven een nieuwe wending geven.  Ze hoopt dat ze alle ellende achter zich kan laten en opnieuw kan beginnen aan de Zeeuwse kust. Maar zo eenvoudig werkt dat niet. De spoken uit het verleden laten zich niet zomaar wegjagen en bovendien wordt al snel duidelijk dat de Westkappelaars helemaal niet zitten te wachten op de terugkeer van de verloren zoon…

Gepl. 26 juni 2015


Adriaan Viruly

Adriaan ("Jons") Viruly  (Breda 5 januari 1905 - Amsterdam 13 augustus 1986), schrijver en vliegenier

Jons Viruly was de zoon van Jan Dionijs Virulij, ambtenaar ter gemeentesecretarie te Breda, later burgemeester van Westkapelle, en Teuntje Antoinette Butner. Hij trouwde op in 1927 met Dina Maria Tobia van Hattum. Uit dit huwelijk werden 2 zoons en 1 dochter geboren. Na echtscheiding in 1946 trouwde hij met Henderika Groenhout en na opnieuw een scheiding in 1955 met de actrice Marie Johanna (Mary) Dresselhuijs. Uit het 2e en 3e huwelijk werden geen kinderen geboren.

Onvergetelijke herinneringen bewaarde Viruly aan zijn jeugd op Walcheren, waar zijn vader van 1913 tot 1921 burgemeester van Westkapelle was. Jons Viruly is zich, afgaande op zijn eigen uitlatingen en geschriften, zijn hele leven een Westkappelaar blijven voelen, althans daar "vandaan komend". Zie ook het citaat op de homepage. In veel van zijn boeken is zijn Westkappelse afkomst en inspiratie duidelijk zichtbaar. Lees Dames en Vrouwen in Vrouwen spelen een rol (1971), waarin eens te meer duidelijk wordt wat Westkapelle voor hem heeft betekend.

Jons Viruly  bezocht de HBS-B te Middelburg en deed in 1922 eindexamen in Den Haag. Al op de middelbare school ontwaakte zijn liefde voor literatuur, een hartstocht die hij deelde met twee leeftijdsgenoten uit Westkapelle, Jacques van Elsacker en Jan Campert. De jonge, sportieve Adriaan voelde zich eveneens sterk aangetrokken tot de theosofie en de activiteiten van de Practisch-Idealisten Associatie, een jeugdbeweging die in 1918 onder de indruk van het oorlogsgeweld was opgericht door de jurist en theosoof J.J. van der Leeuw, met wie hij nauw bevriend raakte.
Zijn belangstelling voor sociaal-economische vraagstukken bracht Viruly ertoe in 1922 staathuishoudkunde te gaan studeren aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam. Nadat hij deze studie had afgebroken, werd hij opgeroepen voor de dienstplicht. Viruly greep de kans aan deze te vervullen bij de nog jonge militaire vliegdienst van het Nederlandse leger, de Luchtvaart Afdeeling (LVA) te Soesterberg. Hier volgde hij allereerst de opleiding tot reserve-officier-waarnemer en vervolgens - na een onderbreking van enkele maanden - ook de opleiding tot militair-vlieger, in het kader waarvan hij achtereenvolgens het Fédération Aéronautique Internationale-brevet en het groot militair brevet behaalde. Na aan de eisen van dit tweede brevet te hebben voldaan, volgde zijn aanstelling tot reserve-eerste luitenant-vlieger en werd hem de mogelijkheid geboden nog enkele jaren in militaire dienst te blijven.
Lang heeft Viruly's legerloopbaan echter niet geduurd. De neutraliteitspolitiek van de Nederlandse regering stond vliegers bij de militaire luchtvaart uitsluitend vluchten boven het eigen grondgebied toe, hetgeen hem eind april 1931 deed besluiten Soesterberg te verlaten en als verkeersvlieger in dienst te treden bij de Koninklijke Luchtvaart-Maatschappij (KLM) van Albert Plesman. Hier golden geen beperkingen, zodat hij zijn horizon letterlijk en figuurlijk zou kunnen verbreden.  Aanvankelijk vloog hij voor de KLM voornamelijk op verschillende Europese hoofdsteden, maar reeds na enkele maanden werd hij ook ingezet op de lijndienst Amsterdam - Batavia. In 1935 volgde zijn benoeming tot gezagvoerder op de route naar Nederlands-Indië.
Vanaf het begin van de jaren dertig ontpopte Viruly zich tevens als schrijver voor een groot publiek over de wereld van de luchtvaart. Inspiratie putte hij daarbij onder meer uit het oeuvre van de Franse piloot-schrijver Antoine de Saint-Exupéry, wiens roman Vol de nuit uit 1931 hij vertaalde. Van Viruly's hand verscheen in de loop der jaren een indrukwekkend aantal levendig geschreven boeken en artikelen, met als één der hoofdthema's de ongekende mogelijkheden die de luchtvaart de mensheid, vooral in internationaal - 'grensoverschrijdend' - perspectief, bood.

Luchtiger waren zijn cabaretteksten, die onder meer werden gebruikt door Wim Kan, met wie hij in de jaren dertig goed bevriend was geraakt. Mede als gevolg van de inzichten die bij hem waren gerijpt als verkeersvlieger bij de KLM, alsook onder invloed van het gedachtengoed van zijn vriend Van der Leeuw en van The New Commonwealth Society, de Britse vereniging die internationaal recht en een internationale rechtsorde probeerde te bevorderen, gaf Viruly vanaf het midden van de jaren dertig in verschillende geschriften en voordrachten tevens uiting aan zijn pacifistische denkbeelden, zonder zich overigens volledig aan de zijde van de ontwapenaars te scharen. Hij bepleitte een internationale rechtsorde en de oprichting van een wereldpolitiemacht.

Wegens deze openlijk beleden sympathie voor het pacifisme kwam Viruly's reserve-officierschap ter discussie te staan. In april 1936 besloot hij ontslag te vragen, een beslissing die hem duizenden sympathiebetuigingen opleverde. Als motief voerde hij aan geen mensen te willen doden omwille van nationale belangen, waarvan hij door het vliegen de betrekkelijkheid was gaan inzien. Begin augustus 1936 - twee maanden nadat zijn ontslagaanvrage was gehonoreerd - richtte Viruly met zijn collega-vliegers Evert van Dijk en Willem van Veenendaal een manifest aan de Staten-Generaal. Daarin wezen zij erop dat het kleine Nederland door de introductie van bommenwerpers in feite onverdedigbaar was geworden. De snelheid van deze toestellen zou het onmogelijk maken de steden in de Vesting Holland tijdig voor luchtaanvallen te waarschuwen.

In mei 1940, vijf dagen na de Duitse inval, trachtte Viruly vanaf Schiphol naar Engeland te ontkomen. Deze poging werd echter op het allerlaatste moment - op instigatie van de militaire autoriteiten - door Plesman gedwarsboomd. In 1941 lukte het hem echter alsnog via Zweden Groot-Brittannië te bereiken. Hier werd hij piloot op de Noordatlantische route van de British Overseas Airways Corporation (BOAC), die voerde van het Schotse Prestwick naar Montreal in Canada. Vanaf januari 1944 vloog Viruly op de 'Life-Line' tussen Bristol en Lissabon, die door een KLM-detachement in charter voor BOAC werd onderhouden. Op deze route vervulde hij tevens de functie van Chef Vliegdienst.

Na de Tweede Wereldoorlog zette Viruly zijn loopbaan bij de KLM voort. Hij wist zich op te werken tot Algemeen Chef Vlieger en verkreeg de rang van commodore. Viruly droeg in belangrijke mate bij aan de wederopbouw van de nationale luchtvaartmaatschappij. In april 1946 opende hij bijvoorbeeld de dienst op Curaçao. Twee jaar later werd hij samen met enkele andere gezagvoerders van de KLM ingeschakeld voor een vredesmissie van de Verenigde Naties (VN) in het Midden-Oosten, waar hij met een Dakota van de KLM tal van vluchten uitvoerde voor de Zweedse VN-bemiddelaar graaf Folke Bernadotte av Wisberg.

Aan Viruly's loopbaan bij de KLM kwam een dramatisch einde. In de ochtend van 5 september 1954 verongelukte hij met een Super-Constellation - mede door een foute beoordeling zijnerzijds - na een mislukte start op een zandbank even uit de kust van het Ierse Shannon. Bij deze ramp bleef de cockpit-bemanning ongedeerd, maar verloren 28 inzittenden het leven. Na 'twintig duizend voorspoedige vlieguren' noemde hij dit zijn 'bitterste persoonlijke ervaring' (De zee en de overkant ). Kort erna, op 1 september 1955, ging Viruly in verband met het bereiken van de vijftigjarige leeftijd met pensioen. Tijdens zijn laatste jaren bij de KLM had hij zich overigens bij verscheidene gelegenheden pessimistisch uitgelaten over de toekomst van de Nederlandse burgerluchtvaart. Vooral de matige salariëring van de piloten ergerde hem. Bovendien was hij weinig gelukkig met de wijze waarop de KLM verkeersvliegers moest werven, aangezien zij te zeer zou zijn aangewezen op straaljagerpiloten in dienst bij de luchtmacht.

Ook als schrijver liet Viruly zich na de bevrijding weer gelden. In 1945/1946 trad hij op als redacteur van Ruim Baan, een tijdschrift voor jongeren. Evenals vóór de Tweede Wereldoorlog vormde de luchtvaart het belangrijkste thema in zijn geschriften. Vooral het autobiografische werk De zee en de overkant , dat Viruly in 1954, kort na de ramp bij Shannon, publiceerde, trok de aandacht. Het bevatte een overzicht van zijn loopbaan als vlieger en geldt als zijn beste boek over de luchtvaart. Puttend uit zijn rijke ervaring schreef hij daarnaast in verschillende bladen en tijdschriften onderhoudende verhalen, die later veelal ook in boekvorm werden uitgegeven. Met het in 1948 verschenen boek Mary Dresselhuys, over de actrice die zeven jaar later zijn derde vrouw zou worden, bewees Viruly dat hij niet alleen over de luchtvaart boeiend kon schrijven. Van mindere betekenis zijn de romans en de dichtbundel Reissonnetten (1979) die hij publiceerde.

Viruly koesterde ook na de oorlog grote belangstelling voor actuele politieke kwesties. Zijn grote bezorgdheid over de nucleaire wapenwedloop stak hij niet onder stoelen of banken, en vooral in de jaren vijftig gaf hij herhaaldelijk en opnieuw blijk van pacifistische opvattingen. Veel rumoer veroorzaakte Viruly door een rede die hij op 10 mei 1955 hield tijdens een bijeenkomst van de samenwerkende Rotterdamse vredesbewegingen. In die toespraak, getiteld 'Kaïn in de cockpit', die dat zelfde jaar ook als brochure werd uitgegeven, keerde hij zich in felle bewoordingen tegen de steeds verder opgevoerde wapenwedloop.

Vanaf het begin van de jaren zestig trad er echter een kentering op in Viruly's denken. Langzaam maar zeker was hij tot de overtuiging gekomen dat de vredesbeweging al te zeer werd beïnvloed door linkse ideologieën, en op grond daarvan wenste hij niet langer als haar spreekbuis te fungeren: 'Het ging altijd om ''hun'' vrede en nooit om DE vrede'  (Het Vaderland , 4-1-1965). Tegelijkertijd tekende zich een zekere verzoening af met de organisatie waarin hij in de jaren twintig het vliegen had geleerd, de luchtmacht.

In Viruly's visie op de samenleving openbaarden zich in de loop van de jaren zestig uitgesproken elitaire tendensen. Hij zette zich af tegen symptomen van middelmatigheid en kritiseerde personen en groeperingen die gebrek aan gezagsgetrouwheid vertoonden, zoals Provo. Ook plaatste hij vraagtekens bij het algemeen kiesrecht. Naar de mening van Viruly diende de stem van een deskundige meer gewicht in de schaal te leggen dan die van een niet-deskundige: 'Ik ben vóór verlicht despotisme. Ik ben vóór de man die het 't beste weet' ( Het Vrije Volk , 6-10-1964). Overigens besefte hij dat het vrijwel onmogelijk was deze denkbeelden in de praktijk toe te passen.

Als geen ander slaagde Viruly erin zijn ervaringen als vlieger door middel van zijn publikaties voor een breed publiek toegankelijk te maken. Hij droeg zo in belangrijke mate bij aan de populariteit die de luchtvaart in de jaren dertig in ons land genoot. Het is in die zin dat zijn publicistische arbeid betekenis heeft gehad. Tot de literaire wereld voelde Viruly zich, ook in zijn latere levensjaren, weinig aangetrokken. Hij was en bleef een man van de luchtvaart.

Documentatie in archieven: Collectie-A. Viruly in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage, Beeldbank van het Nationaal Archief in Den Haag [Foto: KLM; Collectie ANEFO; Virulij in maart 1951].

Onder de titel "Vleugels aan het woord gegeven" verscheen in 2008 een biografie van Viruly van de hand van W.L.M. Adriaansen

In Westkapelle is er sinds 1994 de Adriaan Virulystraat.

Publicaties: Behalve de in de de tekst genoemde publikaties o.a.: ''Vóór vrij?'' ... ''Contact!''; van de Soesterbergsche vlieghei (Amsterdam, 1930); In de schroefwind (Amsterdam, 1931); We vlogen naar Indië (Amsterdam, 1933); Logboek (Amsterdam, 1937); Om de eer van ons land. Een pleidooi voor luchtvaart boven de oorlogsgedachte uit [brochure] (Meppel, 1937); Ons land en het geweld [brochure] (Amsterdam, 1938); We vlogen naar Java. Herinneringen aan twintig vliegjaren (Amsterdam [1949]); Weerzien bij Passchendaele (Amsterdam, 1961); Huisje, boompje, beestje. Gebundellde vlieg-herinneringen, 1928-1936 (Hoorn [1965]); Vrouwen spelen een rol (Naarden, 1971); Normandische Freud. 15 verhalen (Naarden, 1973); Mannen ('s-Gravenhage, 1980); De grote mythe ('s-Gravenhage, 1982)

Bijzonder voor Westkapelle en op deze site te lezen en te downloaden:  Dames en Vrouwen in Vrouwen spelen een rol (1971)

Geact. 26 juni 2015


Westkappels Koor

Westkappels Koor, opgericht 1920

"Het Westkappels Koor" werd in 1920 opgericht als gemengd koor met de naam "De Noordzeegalm". Volgens de legende vond de oprichting plaats achter het orgel van Pietje van Noach. Bij gebrek aan mannenstemmen,werd het al snel omgevormd in: "Westkappels Dameskoor". In die hoedanigheid kreeg het koor een grote bekendheid in binnen- en buitenland. Onder de bezielende leiding van dirigent Piet de Rooij bereikte men al snel een hoog niveau. Oud-voorzitter Wim Dieleman noemde het koor "een geslepen diamant tussen een volk van basalt". Hij schreef: "De dames van het koor, overal hebben ze gezongen, onder de stralende luchters van paleizen, maar ook op de puinhopen van een door de oorlog verwoest Westkapelle. zij hebben gezongen, steeds maar weer, in paleizen en in eenvoudige arbeiderskampen, in kerken en in danszalen, op schepen, in parken en op pleinen"
Er waren ook radio- en televisieoptredens. Het koor figureerde in de film "De dijk is dicht". Een keur van solisten heeft met het koor opgetreden, bijv.  Marie-Ceciel Moerdijk, Therese Steinmets, Louis van Dijk en Daniel Waayenburg. En natuurlijk zongen zij ook veel en vaak, in het verenigingsgebouw "Westkapelle Herrijst, repetities, uitvoeringen en concerten . De vermaardheid dankte het koor niet alleen aan hun liederen maar ook aan de Westkappelse klederdracht, die bij elk optreden werd en wordt gedragen.
Begin 21e eeuw kwam het koor in de omgekeerde wereld terecht. Nu geen gebrek aan mannen, maar aan vrouwen. In 2003 werd daarom weer voor de oorspronkelijke vorm gekozen, een gemengd koor, mannen en vrouwen, maar nog steeds met de Westkappelse klederdracht als handelsmerk.

In 2020 vierde het koor zijn 100-jarig bestaan met een fototentoonstelling in het Polderhuis en uitgave van een jubileumboek. 

Het koor staat thans (herfst 2021) onder leiding van de dirigente Anneke Huibregtse-Wijkhuis. .

Gepl. 29 juni 2015, geact. 18 november 2021


Rudi van de Wint

Reindert Wepko (Rudi) van de Wint (Den Helder, 22 juni 1942 – Den Helder, 30 mei 2006), schilder, beeldhouwer en architect.

In eerste instantie was Rudi van der Wint artistiek werkzaam als kunstschilder en nam hij als zodanig in 1977 deel aan een kunstzinnige tentoonstelling genaamd Documenta in Kassel (Dld.) Later begaf hij zich ook op het terrein van het beeldhouwen en de bouwkunst.
Vanaf het begin van de jaren tachtig had hij het naar binnen gelegen duingebied De Nollen bij Den Helder als zijn kunstzinnige kerngebied uitgekozen. De daar aanwezige bunkers die nog dateerden uit de Tweede Wereldoorlog hanteerde hij als artistiek uitgangspunt waar hij allerlei beeldhouwwerken aan toevoegde. Zijn werk daar was een combinatie van schilderkunst, beeldhouwwerk en bouwkunst. 
Deze kunstzinnige activiteiten in De Nollen bleven niet onopgemerkt; zo bracht koningin Beatrix, zelf een groot kunstliefhebster, een privé-bezoek aan dit kunstzinnige project. De belangstelling kwam uit binnen- en buitenland.
Van de Wint kon voorts  beschikken over een loods in het nabij Den Helder gelegen kustdorp Huisduinen. Hij gebruikte die als werkplaats; de diverse kunstwerken die hij hier tot stand bracht, vonden overal in Nederland hun bestemming.
Hij leverde ook artistiek werk rechtstreeks buiten De Nollen af. Zo werd hij bekend om zijn zeer grote schilderingen die hij in de nieuwe vergaderzaal van de Tweede Kamer aanbracht. Ook schilderde hij het plafond van het Haagse Paleis Noordeinde en het Amsterdamse gerechtsgebouw.
Verder hield Van de Wint exposities in musea, zoals het Kröller-Müller Museum in Otterlo (in 2002 werden daar zijn beelden getoond onder de titel Clair-Obscur) en het Groninger Museum.
Hij was, voordat hij plotseling kwam te overlijden, bezig met een viertal lichtgevende beelden van tien meter hoog en vele meters breed die bij de ingang van de Drentse plaats Hoogeveen zouden worden neergezet. Dit een half miljoen euro kostende kunstzinnige project, genaamd de Velden van nevel, had ongeveer halverwege 2007 moeten worden opgeleverd. Rudi van de Wint werd 63 jaar oud.

In 1989 kreeg Van de Wint opdracht tot het ontwerpen van een monument ter herinnering aan de inundatie van Walcheren en het bombardement van de Westkapelse zeedijk op 3 oktober 1944. Na enige disusscie over de aard en de locatie van het monument kwam het uiteindelijk te staan op de "nooddijk", vlak bij de kreek. Het monument is onderdeel van een keten van 5 monumenten op Walcheren: Vuur en water: Walcheren 40-44. De andere monumenten (niet van de hand van Van de Wint) staan in Middelburg, Ritthem, Veere en Vlissingen.
Het monument in Westkapelle werd onthuld op 4 oktober 1990 en was van aanvang af nogal controversieel in de Westkapelse gemeenschap. Het kreeg de bijnaam "De Schoppestele" vanwege de gelijkenis met een in de grond gestoken spade. Het monument is door brandstichting verwoest in 1998 en, naar ontwerp van de kunstenaar, gerestaureerd in 2010.

De Toren

De plek gebrandmerkt
Voor de brug van verbintenis leugen en waarheid verstikt in
godenlist
Daar is het Heraclitus de ontdekker van het lot
Daar sterft Vergilius zijn dichterlijkheid
In zijn statisch bouwsel zijn droom overeind
Het bouwsel van het raadsel en het lot.

R.W van de Wint, de Nollen, 17 januari 1986

 

 

Zie ook het artikel in het Polderhuisblad van oktober 2017: Trammelant om een monument

Gew. 27 juni 2015/21 augustus 2020


Machteld van der Wijst

Machteld Pieternella van der Wijst (Gorinchem, 16 april 1974), schilderes

Machteld van der Wijst die in Westkapelle is opgegroeid.is een schilderes met een heel eigen stijl. In haar Westkappelse tijd had ze haar eigen "Museum voor actuele kunst aangaande het leven op aarde" in d'Arke te Westkapelle.

Haar statement  was: "Ik kan van alles noemen. Dat ik de rafelranden zoek. Dat ik op bescheiden wijze probeer de wereld te veranderen. Maar het komt er allemaal op neer dat ik gewoon een weg zoek in die enorme chaos in mijn kop. Die gekmakende chaos. Ik breng dus een ordening aan voor zover mogelijk. En als dat dan even gelukt is en ik mij verheug over het bereikte, dan keer ik terug en vind wederom chaos".

Ze heeft ook enkele kunstopdrachten uitgevoerd voor het Polderhuis Westkapelle en de Stichting Zeefront Westkapelle.

In 2011 exposeerde Machteld van der Wijst in de Zeeuwse Bibliotheek in Middelburg. Zeg mij hoe te leven, zo noemde ze deze tentoonstelling. Die vraag heeft mensen van alle tijden beziggehouden en blijft actueel.

Haar grote werken worden afgewisseld met kleintjes, waarop Machteld steeds in lijnen en of vlekken, soms ook gecombineerd met geplakte en overgeschilderde delen, gestalten toont. Ze lijken naakt en verwrongen, doen soms ook denken aan embryo's. 
Het verlangen om de relatie van mens en aarde harmonisch vorm te geven zie ik als het hoofdmotief: een ethische uitdaging die echter door meer mensen niet dan wél wordt aangegaan.
Machteld van der Wijst ziet af van 'mooi schilderen' (ze kan dat heel goed) en weet in de kleine werken te boeien door een combinatie van subtiel en expressief vorm- en materiaalgebruik. De grote doeken vind ik schilderkunstig soms wat aan de saaie kant.

Impressie van haar werk:

Gepl.: januari 2011, gew. 27 juni 2015, 18 nov. 2021